ECLI:NL:RBDHA:2023:11802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf voor Syrische nationaliteit met onvoldoende sociale en economische binding

Op 10 mei 2023 heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, uitspraak gedaan in de zaak van twee Syrische eisers die een aanvraag voor een visum kort verblijf hadden ingediend met als doel familiebezoek. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. L.K. Matpanözer, waren niet verschenen op de zitting. De minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door mr. K. Jansen, had de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende sociale en economische binding met Syrië en het risico van vestigingsgevaar. De rechtbank heeft het beroep van de eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder de eisers had moeten horen om hen de kans te geven aan te tonen dat zij wel tijdig zouden terugkeren naar Syrië. De rechtbank heeft verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eisers. De rechtbank benadrukte dat de werkwijze van de verweerder onjuist was, omdat deze enkel had gekeken naar de ingevulde vragenlijst zonder de eisers nader te bevragen over hun situatie. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.296
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , geboren [geboortedatum 1] , V-nummer: [V-nummer 1]

en
[eiser 2] ,geboren [geboortedatum 2] , V-nummer: [V-nummer 2]
Beiden van Syrische nationaliteit, eisers
(gemachtigde: mr. L.K. Matpanözer),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eisers van 29 juni 2022 tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een visum kort verblijf met als doel familiebezoek (geboorte eerste kleinkind) op de zitting van 10 mei 2023 behandeld. Eisers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op de zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 15 december 2022;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 104 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 837,-.

Overwegingen

Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen. Volgens verweerder hebben eisers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet aangetoond en is sprake van onvoldoende sociale en economische binding met Syrië. Op de zitting is duidelijk geworden dat verweerder deze beide afwijzingsgronden ziet in het licht van het vestigingsgevaar. In het bestreden besluit heeft verweerder daaraan toegevoegd dat eisers een verblijfsvergunning in Turkije hebben aangevraagd en hebben zij wisselend verklaard over de duur van het voorgenomen bezoek. Ook om die redenen vreest verweerder voor een niet tijdige terugkeer naar Syrië.
De rechtbank is van oordeel dat de werkwijze van verweerder in deze zaak onjuist is. In een situatie waarbij sprake is van een standaard afwijzing in het primaire besluit ligt er een extra verantwoordelijkheid om in bezwaar alle relevante feiten en omstandigheden te vergaren om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De rechtbank stelt vast dat verweerder feitelijk alleen heeft gekeken naar de vragenlijst die eisers hebben ingevuld en op basis daarvan een beslissing heeft genomen.
Verweerder heeft tegengeworpen dat eisers geen sociale en economische binding hebben met Syrië. Sociale binding wordt volgens verweerder aangenomen als je voor iemand moet zorgen. In deze zaak hebben we te maken met grootouders die niet iemand te hunner zorg hebben. Om dan gelijk te zeggen dat geen sprake is van sociale binding op basis waarvan je tijdig zult terugkeren gaat te ver, als eisers niet daaraan voorafgaand in de gelegenheid zijn gesteld om aan te geven waarom er volgens hen wel zodanige sociale binding is dat zij weer tijdig zullen terugkeren. Eisers hebben de vragenlijst zoals verzocht immers gewoon ingevuld. Het had in zo’n situatie op de weg van verweerder gelegen om eisers nader te bevragen, bijvoorbeeld in een hoorzitting.
Datzelfde geldt ook voor het tegengeworpen gebrek aan economische binding. Eiser heeft in bezwaar aangegeven dat hij als zelfstandige werkzaamheden verricht waarmee hij het equivalent van € 1.200 verdient als antwoord op een vraag in de vragenlijst. Als dat niet nader is onderbouwd, is dat geen reden om direct geen economische binding aan te nemen, maar veeleer een reden om te horen zodat kan worden achterhaald of de gestelde werkzaamheden als zelfstandige daadwerkelijk worden verricht en, als ja, of op grond daarvan een tijdige terugkeer is te verwachten.
De plicht tot horen geldt verder temeer als je in het bestreden besluit nieuwe afwijzingsgronden tegenwerpt, zoals verweerder heeft gedaan, omdat eisers daar überhaupt niet op hebben kunnen anticiperen.
6. Verweerder had eisers dus moeten horen om hen een eerlijke kans te geven aan te tonen dat in hun geval wel kan worden uitgegaan van tijdige terugkeer.
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen en daarbij deze uitspraak in acht te nemen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 837,-.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2023 door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.