In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 6 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet alle gevraagde medische stukken had overgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 8 maart 2023 door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 10 mei 2023 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven een nieuwe aanvraag om uitstel van vertrek in te dienen, maar eiser heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek daarop gesloten.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 niet toe te passen, omdat eiser niet alle benodigde medische informatie had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor de staatssecretaris om eiser te horen, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.