ECLI:NL:RBDHA:2023:11818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.7192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 wegens onvolledige medische informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 6 oktober 2022 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet alle gevraagde medische stukken had overgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 8 maart 2023 door de staatssecretaris kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 10 mei 2023 heeft de rechtbank het beroep behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om eiser de gelegenheid te geven een nieuwe aanvraag om uitstel van vertrek in te dienen, maar eiser heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft het onderzoek daarop gesloten.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 niet toe te passen, omdat eiser niet alle benodigde medische informatie had verstrekt. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor de staatssecretaris om eiser te horen, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7192

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. F. Veenstra).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 9 maart 2023 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.7194 (het verzoek om voorlopige voorziening), op 10 mei 2023 op zitting behandeld
.Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen binnen drie weken een nieuwe aanvraag om uitstel van vertrek in te dienen om vervolgens het huidige beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening, in te trekken. De gemachtigde van eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is naar eigen zeggen op 11 juni 2021 Nederland ingereisd. Hij heeft meerdere verblijfsrechtelijke procedures gevoerd, maar nooit een verblijfsvergunning gehad.
2. Op 29 maart 2022 is de asielaanvraag van eiser afgewezen. Tegelijkertijd is hem, in afwachting van een ambtshalve beoordeling van de toepassing van artikel 64 Vw 2000 voorlopig uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw 2000 van 29 maart 2022 tot uiterlijk 29 september 2022.
Bestreden besluit
3. De staatssecretaris heeft besloten artikel 64 van de Vw 2000 niet ambtshalve toe te passen omdat eiser, zonder geldige reden, niet alle benodigde medische stukken heeft overgelegd. Doordat de overgelegde medische informatie onvolledig is, heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) geen medisch advies kunnen uitbrengen.
Beroepsgronden
4. Eiser voert aan dat hij kampt met psychische klachten, waarvoor hij medicijnen en medische behandeling nodig heeft. In de periode van 16 augustus 2022 tot 15 februari 2023 is hij met een zorgmachtiging ingevolge de Wet verplichte geestelijke gezondsheidszorg (Wvggz) opgenomen geweest in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug. Er bestond dus voor de staatssecretaris alle aanleiding om het BMA om een advies te verzoeken. Ook had de staatssecretaris moeten onderzoeken of de door eiser benodigde behandeling in Marokko aanwezig en voor hem feitelijk toegankelijk is. Tot slot had de staatssecretaris eiser moeten horen in bezwaar.
Toetsingskader
5.1.
Op grond van artikel 64 van de Vw 2000 verleent de staatssecretaris uitstel van vertrek, als het BMA aangeeft dat het voor een vreemdeling medisch gezien niet verantwoord is om te reizen (A3/7.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)). Een vreemdeling krijgt ook uitstel van vertrek, als uit het BMA-advies blijkt dat het uitblijven van een behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en de behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar is, of aantoonbaar niet toegankelijk (A3/7.1.3 van de Vc 2000).
5.2.
In de Vc 2000 is uitgewerkt welke informatie een vreemdeling moet verstrekken in verband met de ambtshalve toets of hij in aanmerking komt voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Voor zover van belang voor deze zaak, houdt dit beleid in dat de vreemdeling een recente, volledige ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring verstrekt (A3/7.2.3 van de Vc 2000).
5.2.1.
Het BMA beoordeelt of de relevante medische gegevens zijn aangeleverd. Zijn die gegevens of overige bewijsmiddelen niet volledig, dan laat de staatssecretaris aan de vreemdeling weten welke gegevens ontbreken en vraagt hij de vreemdeling om aanvullende informatie en bewijsmiddelen. Herstelt de vreemdeling het verzuim niet binnen de gegeven termijn, dan stelt de staatssecretaris de aanvraag buiten behandeling of wijst hij die af (A3/7.2.5 van de Vc 2000).
Beoordeling door de rechtbank
6. In de onderhavige procedure heeft de staatssecretaris bij schrijven van 21 april 2022 aan de (toenmalige) gemachtigde van eiser meegedeeld dat de voor de ambtshalve beoordeling van de toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 benodigde stukken ontbreken. Gelet hierop is aan de (toenmalige) gemachtigde van eiser verzocht om het formulier ‘Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens’ volledig in te vullen, dit te dateren en ondertekend binnen twee weken aan de staatssecretaris toe te sturen. In reactie hierop heeft de huidige gemachtigde van eiser op 4 mei 2022 verzocht om uitstel. De staatssecretaris heeft dit verzoek op 8 mei 2022 ingewilligd en daarbij een termijn gesteld tot 12 mei 2022. Ook is aangegeven dat verder uitstel niet zal worden verleend. Op 19 mei 2022 zijn namens eiser toestemmingsverklaringen overgelegd. Op 20 mei 2022 heeft de staatssecretaris het BMA verzocht een advies uit te brengen. Op 30 augustus 2022 heeft het BMA in een nota aangegeven dat na aanschrijven van de op de toestemmingsverklaring opgegeven behandelaars geen informatie is ontvangen van H. Boekholt, verpleegkundige Verslavingszorg Noord-Nederland te Winschoten en de huisarts van de GZA Ter Apel. Bij brief van 1 september 2022 is eiser in de gelegenheid gesteld om de ingediende aanvraag aan te vullen met de relevante medische gegevens van H. Boekholt en de huisarts van de GZA Ter Apel in reactie op de vragen van het BMA waarbij hem twee weken de tijd is gegeven. De staatssecretaris en het BMA hebben hierop geen enkele reactie ontvangen. In bezwaar heeft eiser een kopie van een beschikking van de rechtbank Overijssel van 15 augustus 2022 overgelegd waarbij een machtiging tot het verlenen van verplichte zorg aansluitend op een crisismaatregel is verleend.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet alle gevraagde medische stukken heeft overgelegd, ook niet nadat de staatssecretaris hem (bij herhaling) herstelverzuim heeft geboden. Nu de gemachtigde van eiser de door de staatssecretaris gevraagde gegevens niet heeft overgelegd, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft de staatssecretaris, conform paragraaf A3/7.2.5 van de Vc 2000, terecht besloten om artikel 64 van de Vw 2000 niet toe te passen. De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat, voor zover eiser met de door hem overgelegde beschikking van de rechtbank Overijssel heeft willen zeggen dat zijn opname in Veldzicht de reden was voor het verzuim tot het overleggen van de gevraagde gegevens, dit het verzuim niet verschoonbaar maakt. Er is immers geen enkele reactie gekomen op het verzoek van 1 september 2022 om medische gegevens te overleggen en door eisers gemachtigde is ook niet aangegeven dat hij meer tijd nodig had om de gevraagde gegevens bij de behandelaren op te vragen. Bovendien zijn met dat stuk niet de gevraagde gegevens overgelegd. De in beroep overgelegde stukken van GZA Zweeloo, die informatie bevatten van behandelaar H. Boekholt, kunnen evenmin tot een ander oordeel leiden nu deze stukken dateren van vóór het verzoek om medische gegevens te overleggen, destijds niet zijn overgelegd en inmiddels gedateerd zijn.
6.2.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat er voor de staatssecretaris geen aanleiding bestond om eiser te horen. Horen vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure maar de staatssecretaris kan hiervan afzien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Een bezwaar is kennelijk ongegrond als er – naar objectieve maatstaven – op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het niet kan leiden tot een ander besluit. Gezien de motivering van het primaire besluit, dat wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd en het feit dat hij (ook in bezwaar) onvoldoende medische informatie heeft overgelegd, is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de maatstaf van een kennelijk ongegrond bezwaar. De staatssecretaris kon dus afzien van het horen in bezwaar.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.