ECLI:NL:RBDHA:2023:1182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
NL22.24693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel aan een minderjarig kind in het kader van asielprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel die aan een Syrische eiser is opgelegd. De eiser, geboren op een onbekende datum, heeft samen met zijn minderjarige kind een asielaanvraag ingediend, maar kreeg op 17 oktober 2022 een negatieve beschikking. De vrijheidsbeperkende maatregel werd op 2 december 2022 opgelegd, omdat de eiser geen rechtmatig verblijf had en geen vaste woonplaats of voldoende middelen van bestaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser onvoldoende argumenten heeft aangedragen die de rechtmatigheid van de maatregel zouden kunnen aantasten. De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen, maar dat hij geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die de maatregel in twijfel zouden trekken. De rechtbank concludeerde dat de vrijheidsbeperkende maatregel proportioneel was en in het belang van de openbare orde, gezien de omstandigheden van de eiser en zijn kind. De rechtbank heeft ook overwogen dat de belangen van het kind niet in het geding zijn gekomen door de maatregel, aangezien er opvang en medische voorzieningen zijn geboden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.24693

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
mede namens zijn minderjarige kind:
[naam 2],
V-nummer: [nummer 2]
(gemachtigde: mr. M.M.G. Crompvoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 4 januari 2023 zijn de gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 kan door verweerder overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.
1.1.
Op grond van artikel 56, tweede lid, van de Vw 2000 blijft toepassing van het eerste lid achterwege wanneer, dan wel wordt de toepassing beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
1.2.
De vrijheidsbeperkende maatregel kan ingevolge artikel 5.1. van het Vreemdelingenbesluit 2000 bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of;
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
1.3.
In paragraaf A5.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat vermeld dat, anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vw 2000, een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zal zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces.
1.4.
In paragraaf A5.5. van de Vc 2000 staat vermeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54 eerste lid, van de Vw 2000 – wordt opgelegd op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf.
2. Verweerder heeft eiser verplicht om met ingang van 2 december 2022 te verblijven in gemeente Westerwolde, alwaar hij zich in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) te Ter Apel dient op te houden. Verweerder heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en acht hierbij van belang dat eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft noch over voldoende middelen van bestaan beschikt. Eiser heeft geen recht meer op opvang en voorzieningen, zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 22 november 2022 waarbij het beroep ongegrond is verklaard en de voorlopige voorziening is afgewezen. Eiser dient Nederland onmiddellijk te verlaten omdat eiser geen vertrektermijn heeft gekregen.
3. Eiser stelt dat sprake is van een onzorgvuldige en onvoldoende deugdelijk gemotiveerde besluitvorming, nu uit het proces-verbaal M108B volgt dat verweerder slechts summier vragen heeft gesteld aan eiser. Er is enkel gevraagd of eiser bezwaren heeft tegen de op te leggen maatregel. Op de door eiser gegeven antwoorden wordt niet doorgevraagd.
Verder stelt eiser dat de gronden de maatregel niet kunnen dragen. Van belang is dat eiser en zijn gezin statushouders zijn in Cyprus. Statushouders mogen 90 dagen in de Europese Unie verblijven. Eiser en zijn gezin zijn op 10 september 2022 Nederland ingereisd. Op 17 oktober 2022 werd aan eiser een negatieve beschikking uitgereikt. De vrijheidsbeperkende maatregel dateert van 2 december 2022. Krachtens artikelen 8 jo. 12 van de Vw 2000 zat eiser op het moment van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel nog in de vrije termijn. Tot slot meent eiser dat geen sprake is van een belang van de openbare orde. Eiser wijst op paragraaf A5/5 van de Vc 2000. Eiser en zijn gezin zijn niet in de illegaliteit aangetroffen. Zij hebben steeds in de opvang verbleven. Verder is van belang dat er thans een artikel 64-aanvraag aanhangig is waar verweerder nog op dient te beslissen aangezien de moeder van het gezin suïcidaal is. Verweerder heeft tenslotte de belangen van het kind ingevolge artikel 3 van het IVRK en artikel 7 van het EU-Handvest niet betrokken.
4. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat sprake is van een onzorgvuldig en onvoldoende deugdelijk gemotiveerde besluitvorming omdat het gehoor summier is geweest. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser erop is gewezen dat hij zijn zienswijze kon geven ten aanzien van de op te leggen maatregel. Eiser heeft tijdens dit gehoor geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die de rechtmatigheid van de maatregel kunnen raken, zoals ook in het proces-verbaal van gehoor is opgenomen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om bezwaren naar voren te brengen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat niet concreet naar voren is gebracht in welke belangen eiser zou zijn geschaad of welke van zijn persoonlijke omstandigheden verweerder ten onrechte niet zou hebben meegewogen bij het nemen van het besluit. De beroepsgrond slaagt niet.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser de vrijheidsbeperkende maatregel heeft mogen opleggen op 2 december 2022. Eiser mocht zich vrij binnen de EU bewegen zolang hij beschikt over een geldig paspoort. Daarbij gold voor hem een vrije termijn van 90 dagen. Door het indienen van een asielaanvraag in Nederland heeft eiser echter te kennen gegeven langdurig verblijf in Nederland te beogen en daardoor kan eiser niet langer aanspraak maken op rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder i, van de Vw 2000 jo. artikel 12 van de Vw 2000. Op 17 oktober 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij op Cyprus internationale bescherming geniet. Deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem heeft op 22 november 2022 het beroep hiertegen ongegrond verklaard. Omdat aan eiser geen vertrektermijn is gegund had eiser vanaf 22 november 2022 geen rechtmatig verblijf meer en ook geen recht meer op opvang en voorzieningen. Deze opvang is aan eiser en zijn minderjarige kind, door middel van verblijf op de VBL, alsnog geboden. Eiser beschikt derhalve niet over een vaste woon– of verblijfsplaats. Voorts heeft eiser niet bestreden over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Verder overweegt de rechtbank dat een aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw 2000 geen rechtmatig verblijf of recht op opvang in een regulier AZC geeft. Dat ontstaat pas op het moment dat een daadwerkelijk door verweerder uitstel van vertrek is verleend. Daarvan is de rechtbank in onderhavige procedure niet gebleken, nog daargelaten dat de aanvraag is ingediend door de vrouw van eiser. Gelet op voorgaande gronden is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het belang van de openbare orde de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 van de Vw 2000 vordert. De stelling van eiser dat geen sprake is van een belang van de openbare orde omdat hij niet in de illegaliteit is aangetroffen volgt de rechtbank gelet op het voorgaande niet.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet proportioneel is. Eiser en zijn minderjarige kind zijn nu verzekerd van opvang en medische voorzieningen. In dat licht ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor het oordeel dat het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel een ontoelaatbare inbreuk zou maken op de uit het IVRK voortvloeiende rechten van het minderjarige kind. Gesteld noch gebleken is dat het verblijf op de vrijheidsbeperkende locatie voor eiser en zijn minderjarige kind niet passend zou zijn of in welke belangen eiser en zijn minderjarige kind zouden zijn geschaad.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.