ECLI:NL:RBDHA:2023:11828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
NL22.6101 en NL22.17165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor moeder en dochter op basis van familie- of gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvragen van een moeder en haar dochter voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid'. De moeder en dochter, beiden van Egyptische nationaliteit, hadden eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. De moeder had op 21 maart 2020 een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft, terwijl de dochter een aanvraag deed voor verblijf bij haar moeder. Beide aanvragen zijn door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake was van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft de beroepen van de eiseressen ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat er een gezinsleven met de vader bestaat, die sinds februari 2021 in de Verenigde Arabische Emiraten verblijft. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen niet in strijd is met het EVRM, aangezien de moeder en dochter geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben en er geen reden is om vrijstelling van het mvv-vereiste toe te passen. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de eiseressen het standpunt van verweerder niet gemotiveerd hebben betwist.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6101 en NL22.17165

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiseres 1], en haar minderjarige dochter

[eiseres 2], eiseressen
V-nummers: [v-nummer 1] en [v-nummer 2],
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van de moeder voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij haar dochter afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2022 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van de dochter een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam]’ (referent, haar vader) afgewezen.
Bij besluit van 28 maart 2022 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 augustus 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen op de zitting van 22 november 2022 behandeld. Eiseressen en hun gemachtigde zijn met voorafgaand bericht aan de rechtbank niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Moeder en dochter hebben de Egyptische nationaliteit en zijn geboren op [geboortedag 1] 1978 respectievelijk [geboortedag 2] 2018. Zij hebben op 23 februari 2018 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is afgewezen op 10 januari 2019. Het beroep tegen deze afwijzing is ongegrond verklaard. [1]
1.1.
Op 21 maart 2020 heeft de moeder namens haar dochter een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar vader, referent. Vader heeft de Nederlandse nationaliteit. Moeder heeft een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar dochter.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de aanvraag van de moeder afgewezen, omdat zij niet beschikt over een mvv. [2] De weigering van de gevraagde verblijfsvergunning is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. [3] Moeder en dochter hebben geen verblijfsvergunning en dus geen rechtmatig verblijf in Nederland. Zij worden door dit besluit niet van elkaar gescheiden. Daarom is geen sprake van familieleven dat in Nederland moet worden geëerbiedigd op grond van artikel 8 van het EVRM. Ook is niet gebleken van privéleven in Nederland. Verder stelt verweerder dat geen aanleiding bestaat tot vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Verweerder ziet in de gronden van bezwaar geen reden voor een ander oordeel en heeft in het bestreden besluit 1 de afwijzing in bezwaar gehandhaafd.
2.1.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder de aanvraag van de dochter afgewezen, omdat zij niet beschikt over een mvv. De weigering van de gevraagde verblijfsvergunning is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat geen sprake is van familie- en gezinsleven met referent. Nu zij geen gezinsleven met haar vader uitoefent, is haar uitzetting niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen beschermenswaardig privéleven heeft in Nederland als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat zij nog maar vier jaar oud is. Verder stelt verweerder dat geen aanleiding bestaat tot vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Verweerder ziet in de gronden van bezwaar geen reden voor een ander oordeel en heeft bij het bestreden besluit 2 de afwijzing in bezwaar gehandhaafd.
3. Eiseressen zijn het niet eens met verweerder en voeren aan dat de bestreden besluiten onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. Daarbij benadrukken zij dat de dochter alleen de mogelijkheid heeft op omgang met haar vader in Nederland.
Wat is het oordeel van de rechtbank ?
4. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat tussen eiseres en haar vader, referent, geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Daartoe heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet is gebleken dat zij sinds haar geboorte is blijven behoren tot het gezin van haar vader, omdat zij altijd bij haar moeder heeft gewoond. Verder is gebleken dat haar vader op 11 februari 2021 uit Nederland is vertrokken en zich in de Verenigde Arabische Emiraten heeft gevestigd. Nu zij geen gezinsleven met haar vader uitoefent, is haar uitzetting niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres geen beschermenswaardig privéleven heeft in Nederland als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat zij nog maar vier jaar oud is. Verder stelt verweerder dat geen aanleiding bestaat tot vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat referent sinds 11 februari 2021 uit Nederland is vertrokken en zich in de Verenigde Arabische Emiraten heeft gevestigd. Nu zij geen gezinsleven met haar vader uitoefent, is haar uitzetting niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiseressen hebben het standpunt van verweerder, zoals verwoord in de bestreden besluit, niet gemotiveerd betwist.
4.2.
In wat eiseressen verder hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen reden voor een ander oordeel.
5. De beroepen zijn daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort - Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank van 13 februari 2019, zittingsplaats Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2019:1058.
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.