ECLI:NL:RBDHA:2023:11828
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.M.H. van der Poort - Schoenmakers
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning voor moeder en dochter op basis van familie- of gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvragen van een moeder en haar dochter voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid'. De moeder en dochter, beiden van Egyptische nationaliteit, hadden eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. De moeder had op 21 maart 2020 een aanvraag ingediend voor verblijf bij haar vader, die de Nederlandse nationaliteit heeft, terwijl de dochter een aanvraag deed voor verblijf bij haar moeder. Beide aanvragen zijn door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat er volgens verweerder geen sprake was van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft de beroepen van de eiseressen ongegrond verklaard, omdat niet is gebleken dat er een gezinsleven met de vader bestaat, die sinds februari 2021 in de Verenigde Arabische Emiraten verblijft. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvragen niet in strijd is met het EVRM, aangezien de moeder en dochter geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben en er geen reden is om vrijstelling van het mvv-vereiste toe te passen. De rechtbank concludeert dat de bestreden besluiten zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat de eiseressen het standpunt van verweerder niet gemotiveerd hebben betwist.