ECLI:NL:RBDHA:2023:11829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 21/7391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake milieu-informatie en persoonsgegevens met betrekking tot tegemoetkomingen in faunaschade door knobbelzwanen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Animal Rights en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland over een Wob-verzoek. Eiseres, Stichting Animal Rights, verzocht om documenten die betrekking hebben op tegemoetkomingen in faunaschade door knobbelzwanen in 2019. Verweerder heeft bij besluit van 1 december 2020 een aantal dossiers openbaar gemaakt, maar persoonsgegevens zijn weggelakt om de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen te beschermen. Eiseres is het niet eens met deze weigering en stelt dat de informatie milieu-informatie betreft, waarop een restrictief toetsingskader van toepassing is, zoals vastgelegd in het Verdrag van Aarhus.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de persoonsgegevens op de kaarten inderdaad milieu-informatie zijn en dat verweerder de openbaarmaking ten onrechte heeft geweigerd op basis van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft aangetoond dat de betrokken personen niet hebben ingestemd met de openbaarmaking van hun persoonsgegevens. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder opnieuw moet beslissen op het Wob-verzoek van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres gegrond is en dat de weigering tot openbaarmaking van de milieu-informatie niet gerechtvaardigd is. De rechtbank benadrukt dat het belang van openbaarmaking van milieu-informatie zwaarder weegt dan de bescherming van persoonsgegevens, mits er instemming is van de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2023 in de zaak tussen

Stichting Animal Rights, gevestigd te Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Onrust)

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiseres om verstrekking van informatie op grond van de Wob. [1]
Eiseres heeft op 17 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
Bij besluit van 21 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog beslist op het bezwaar van eiseres.
Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd en nadere beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft de informatie waarop het Wob-verzoek ziet, overgelegd en daarbij verzocht dat alleen de rechtbank hiervan kennis mag nemen. De rechtbank heeft verweerder meegedeeld dat de beperking van de kennisneming van de stukken gerechtvaardigd is. [2] Eiseres heeft de rechtbank toestemming verleend de stukken bij de beoordeling van het beroep te betrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 6 december 2022 behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is vergezeld door [naam 1] en mr. [naam 2].

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Eiseres heeft op grond van de Wob verweerder verzocht om documenten die gaan over het verlenen van tegemoetkomingen in de faunaschade door knobbelzwanen in 2019. [3]
1.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder 101 dossiers openbaar gemaakt, met uitzondering van passages waarin persoonsgegevens zijn vermeld, zoals namen, contact-, adresgegevens, persoonlijke parafen en handtekeningen van ambtenaren en derden. Om de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen te beschermen heeft verweerder deze gegevens niet openbaar gemaakt op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. Volgens verweerder weegt het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dan het belang van openbaarmaking.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder (alsnog) beslist op het bezwaar van eiseres. In afwijking van het advies van de bezwarencommissie van 4 november 2021 heeft verweerder het bezwaar met betrekking tot de informatie op de kaarten over de ligging van de percelen waarop de tegemoetkomingen in faunaschade betrekking hebben ongegrond verklaard. Voor het overige is het bezwaar gegrond verklaard en heeft verweerder de ontbrekende documenten verstrekt. Verweerder wil de kaarten niet openbaar maken om de persoonlijke levenssfeer van de aanvragers van de tegemoetkoming in faunaschade te eerbiedigen. Voor alle percelen geldt dat aan de hand van de locatiegegevens op de kaarten de eigenaar/ pachter/ grondgebruiker van het betreffende schadeperceel kan worden geïdentificeerd. Door de locatiegegevens te verstrekken ontstaat volgens verweerder het risico op dierenrechtenactivisme tegen deze aanvragers. Het belang van openbaarmaking weegt daar niet tegenop.
3. Eiseres is het niet eens met verweerder en voert aan dat de persoonsgegevens op de kaarten ten onrechte zijn gelakt. Het gaat om milieu-informatie. Verweerder heeft dit niet onderkend en een verkeerde weigeringsgrond gebruikt. Verweerder heeft de informatie ten onrechte geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob, dat ziet op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Verweerder heeft dit gemotiveerd met een uitleg over de vrees voor acties van dierenrechtenactivisten. Dit valt echter onder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob (onevenredige benadeling). Verweerder kan deze informatie, omdat het milieu-informatie is, niet weigeren op laatstgenoemde weigeringsgrond. Dit volgt uit artikel 10, zesde lid, van de Wob. Toegang tot milieu-informatie is geregeld in het Verdrag van Aarhus [4] en de Richtlijn 2003/4/EG. [5] Op grond van dit Verdrag en deze Richtlijn dient de gevraagde informatie alsnog openbaar te worden gemaakt. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob dient richtlijnconform te worden uitgelegd. [6]
Het openbaar maken van de kaarten doet geen afbreuk aan de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en/of dossiers met betrekking tot een natuurlijk persoon. Het gaat niet om informatie over een natuurlijk persoon, omdat bedrijven geen natuurlijke personen zijn. Weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef onder e, van de Wob kan daarom niet.
Verder blijkt nergens uit dat betrokken personen, wiens belang verweerder stelt te beschermen, niet hebben ingestemd met het openbaar maken van kaarten. Hoewel artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob deze verplichting niet vermeldt, volgt uit het verdrag van Aarhus en de Richtlijn dat het openbaar maken van milieu-informatie alleen kan worden geweigerd als de betrokken personen niet hebben ingestemd met het openbaar maken van de gevraagde informatie. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob dient ook hierom richtlijnconform te worden uitgelegd. Verder heeft verweerder onvoldoende aangetoond dat de vrees voor dierenrechtenactivisme gegrond is. Tenslotte vraagt eiseres de hoogte van de dwangsom niet tijdig beslissen vast te stellen.
4. Het voor deze zaak relevante juridisch kader is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Niet tijdig beslissen op bezwaar
5. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12, van de Awb. [7]
5.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels bij besluit van 21 december 2021 alsnog heeft beslist op het bezwaar van eiseres. Dit betekent dat het procesbelang van eiseres bij het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is komen te ontvallen. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
5.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat in zoverre geen aanleiding.
5.3.
De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt, omdat eiseres terecht beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ingesteld.
5.4.
Voor vaststelling van (de hoogte van) een dwangsom bestaat evenmin aanleiding, omdat op grond van artikel 15 van de Wob paragraaf 4.1.3.2 van de Awb, over de dwangsom bij niet tijdig beslissen, niet van toepassing is op besluiten op grond van de Wob.
5.5.
De rechtbank stelt verder vast dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede betrekking heeft op het alsnog genomen bestreden besluit. Hierna zal het bestreden besluit ook inhoudelijk worden beoordeeld.
Inhoudelijke beoordeling
6. De rechtbank stelt vast dat het in beroep alleen nog gaat om de weggelakte persoonsgegevens op de kaarten.
6.1.
Uit vaste rechtspraak [8] van de Afdeling volgt dat het begrip milieu-informatie een ruime betekenis heeft. Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat de persoonsgegevens op de kaarten zien op milieu-informatie, niet zijnde emissiegegevens.
6.2.
Nu sprake is van milieu-informatie, is het toetsingskader restrictief en is het Verdrag van Aarhus van toepassing.
6.3.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Verdrag van Aarhus wordt milieu-informatie in beginsel aan een verzoeker beschikbaar wordt gesteld. De gronden voor weigering van openbaarmaking van milieu-informatie worden restrictief uitgelegd, met inachtneming van het met openbaarmaking gediende openbare belang en in aanmerking nemend of de verzochte informatie betrekking heeft op emissies in het milieu.
6.4.
Op grond van artikel 4, vierde lid, aanhef en onder f, van het Verdrag van Aarhus kan een verzoek om milieu-informatie worden geweigerd indien de bekendmaking een nadelige invloed zou hebben op de vertrouwelijkheid van persoonsgegevens en/of dossiers met betrekking tot een natuurlijk persoon wanneer die persoon niet heeft ingestemd met bekendmaking van de informatie aan het publiek, wanneer in deze vertrouwelijkheid is voorzien naar nationaliteit recht.
6.5.
Het Verdrag van Aarhus is geïmplementeerd in artikel 3, eerste, vierde en vijfde lid, en artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, en vierde lid, van Richtlijn 2003/4/EG. Op grond van artikel 3, eerste, vierde en vijfde lid, zijn de overheidsinstanties, overeenkomstig het bepaalde in deze richtlijn, in beginsel gehouden de milieu-informatie waarover zij beschikken, zo nodig in een andere vorm, aan elke aanvrager op verzoek beschikbaar te stellen, en worden de ambtenaren verplicht om burgers die toegang tot informatie wensen behulpzaam te zijn. De gronden voor weigering van openbaarmaking van milieu-informatie worden restrictief uitgelegd, met inachtneming van het met bekendmaking gediende openbare belang. In elk afzonderlijk geval moet het algemene belang dat is gediend met openbaarmaking worden afgewogen tegen het specifieke belang dat is gediend met de weigering openbaar te maken.
6.6.
De genoemde artikelen van het Verdrag van Aarhus en Richtlijn 2003/4/EG zijn inhoudelijk gelijk en Richtlijn 2003/4/EG is weer (deels) geïmplementeerd in de Wob.
7. Verweerder heeft aan de weigering tot openbaarmaking van de kaarten artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten grondslag gelegd. Op grond van deze bepaling blijft informatie achterwege voor zover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
7.1.
Uit artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, gelezen in samenhang met artikel 10, derde lid, van de Wob, volgt echter dat verweerder openbaarmaking van milieu-informatie als hier in het geding niet kan weigeren indien instemming voor openbaarmaking is gegeven door de betrokken personen. De rechtbank stelt vast dat de Wob, anders dan eiseres stelt, op dit punt in lijn is met de relevante bepalingen van Richtlijn 2003/4/EG. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat er geen instemming is gevraagd aan de betrokken personen voor openbaarmaking.
7.2.
Gelet op het vorenstaande moet worden geconcludeerd dat verweerder in het bestreden besluit de weigering tot openbaarmaking van de kaarten op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob heeft toegepast zonder instemming te vragen aan de betrokken personen. Het besluit is dan ook in strijd met het bepaalde van artikel 10, derde lid, van de Wob. Gelet hierop komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en berust op een ondeugdelijke motivering.
7.3.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerder zal opnieuw in bezwaar op het Wob-verzoek van eiseres moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal eerst aan de aanvragers moeten vragen of zij al dan niet instemmen met openbaarmaking van hun persoonsgegevens aan het publiek. Op basis van die aanvullende informatie moet verweerder opnieuw beslissen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak.
8. De rechtbank overweegt in aanvulling op het vorenstaande nog het volgende. In het bestreden besluit heeft verweerder toegelicht dat voor alle rechtspersonen in deze procedure geldt dat de naam van het bedrijf direct te herleiden is tot een natuurlijk persoon en dat daarom een beroep kan worden gedaan op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
8.1.
De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder de gegevens ten aanzien van een drietal bedrijven ten onrechte heeft geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob, omdat deze, zoals verweerder ter zitting ook heeft erkend, niet te herleiden zijn tot een natuurlijk persoon. Ook hierom is het beroep gegrond.
9. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer.
10. Omdat het beroep van eiseres gegrond wordt verklaard, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt.
11. Daarnaast zal verweerder worden veroordeeld in de door eiseres gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr.J.R. van Veen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE

Wet openbaarheid van bestuur

Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
3. De verzoeker behoeft bij zijn verzoek geen belang te stellen.
4. Indien een verzoek te algemeen geformuleerd is, verzoekt het bestuursorgaan de verzoeker zo spoedig mogelijk om zijn verzoek te preciseren en is het hem daarbij behulpzaam.
5. Een verzoek om informatie wordt ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 10
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
(…)
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
3. Het tweede lid, aanhef en onder e, is niet van toepassing voorzover de betrokken persoon heeft ingestemd met openbaarmaking.

Voetnoten

1.Wet openbaarheid van bestuur.
2.Artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021.
3.Zoals beschreven in de Beleidsregel Uitvoering Wet Natuurbescherming Zuid-Holland.
4.Het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.
5.Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB 2003, L 41).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2021, ECLI:NL:RVS:2020:1071.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2224.