ECLI:NL:RBDHA:2023:1184

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
NL23.734
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep tegen maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding na de intrekking van een beroep tegen een maatregel van bewaring. De verzoeker, van Algerijnse nationaliteit, had op 23 december 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Na de opheffing van deze maatregel op 13 januari 2023, trok de verzoeker zijn beroep in en vroeg de rechtbank om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgeheven omdat de verzoeker Nederland was uitgezet, en niet omdat de gemachtigde van de verzoeker, mr. M. Rasul, enige inspanning had geleverd die tot de opheffing had geleid. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, met name artikel 8:75 en 8:75a, die de veroordeling van een partij in de proceskosten regelen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van tegemoetkomen door de staatssecretaris, zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb, en dat er dus geen aanleiding is om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen. Deze uitspraak is gedaan door rechter mr. J.Y.B. Jansen, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.734

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2022 heeft verweerder aan verzoeker de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Verzoeker heeft tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om een schadevergoeding.
Verweerder heeft op 13 januari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Verzoeker heeft daarop het beroep ingetrokken en de rechtbank gelijktijdig verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker.
De rechtbank heeft verweerder op zitting d.d. 20 januari 2023 in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft de rechtbank medegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om de proceskosten te vergoeden. De maatregel van bewaring is niet opgeheven omdat de maatregel onrechtmatig was, maar omdat verzoeker is uitgezet. De gemachtigde van verzoeker is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De rechtbank stelt vast dat de bewaring is opgeheven omdat verzoeker Nederland is uitgezet en niet vanwege inspanningen van de gemachtigde van verzoeker. De rechtbank is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van opheffing niet rechtmatig is geweest. De rechtbank heeft overigens geen aanleiding te veronderstellen dat verweerder zonder ingediend beroep niet tot deze opheffing zou zijn overgegaan. Dat betekent dat geen sprake is van tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Er bestaat dus geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
3. De rechtbank wijst het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten dan ook af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
Z.P. de Wilde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.