ECLI:NL:RBDHA:2023:11864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
22_6655V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak over dwangsombesluit inzake aanvraag dagbesteding

Op 18 oktober 2022 heeft de opposant beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden, omdat hij van mening was dat er niet tijdig een dwangsombesluit was genomen. De rechtbank heeft op 8 februari 2023 het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit vernietigd, maar bepaald dat er geen dwangsom verschuldigd was. De opposant heeft hiertegen verzet ingesteld.

In de uitspraak van 26 juli 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat er twijfel bestaat over de uitleg die in de eerdere uitspraak is gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in een eerder besluit van 3 november 2021 al een beslissing had genomen op de aanvraag van de opposant, maar dat de uitleg van deze beslissing door de rechtbank in de eerdere uitspraak niet correct was. De opposant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat er geen besluit op de aanvraag was genomen.

De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 8 februari 2023 komt te vervallen en dat het vooronderzoek wordt heropend. De zaak zal opnieuw op zitting worden behandeld. Tevens is er een proceskostenveroordeling uitgesproken, waarbij het college van burgemeester en wethouders van Leiden is veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de opposant, vastgesteld op € 418,50.

De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer en is openbaar uitgesproken op 26 juli 2023. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6655 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2023 op het verzet van

[opposant], uit [woonplaats], opposant

(gemachtigde: mr. J. Sprakel).

Procesverloop

Opposant heeft op 18 oktober 2022 beroep ingesteld omdat het college van burgemeester en wethouders gemeente Leiden volgens hem niet op tijd een dwangsombesluit heeft genomen als bedoeld in artikel 4:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij uitspraak van 8 februari 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een dwangsombesluit vernietigd en daarbij bepaald dat verweerder (het college van burgemeester en wethouders van Leiden) geen dwangsom is verschuldigd wegens het niet tijdig beslissen op de aanvraag van 8 en 15 oktober 2021.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank is, voor zover hier van belang, tot het oordeel gekomen dat in tegenstelling tot wat eiser (thans opposant) betoogt, verweerder (het college) in het besluit van 3 november 2021 al een besluit heeft genomen op de aanvraag van 8 en 15 oktober 2021. In het besluit van
3 november 2021 schrijft verweerder (het college) immers dat de aanvraag om in aanmerking te komen voor dagbesteding wordt afgewezen. Dat verweerder (het college) in het besluit van 21 april 2022 heeft besloten tot het alsnog toekennen van het pgb voor dagbesteding, betekent niet dat verweerder op dat moment pas voor het eerst een besluit op de aanvraag heeft genomen. Het besluit van 3 november 2021 is genomen binnen twee weken na de eerste ingebrekestelling van 25 oktober 2021. Verweerder (het college) is daarom geen dwangsom verschuldigd. Dit volgt uit artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank wijst partijen er op dat verweerder voor het niet tijdig nemen van het dwangsombesluit geen (aanvullende) dwangsom is verschuldigd.
2. Opposant voert tegende uitspraak van de rechtbank het volgende aan. Volgens de uitspraak van de rechtbank heeft verweerder wel degelijk beslist op de aanvraag. Dat klopt niet, stelt opposant. Er staat in de beslissing waarnaar de uitspraak verwijst een nogal specifieke ontkenning daarvan. Op de tweede paginga van het besluit van 3 november 2021 staat onder het kopje “aandachtspunt” het volgende: “Uw indicatie voor dagbesteding wordt nu nog niet verlengd”. Die indicatie dagbesteding is nu juist wel genoemd in de melding in augustus 2021 en in de aanvraag van 8 en 15 oktober 2021. Daarmee is wel een besluit genomen, maar niet op de aanvraag. Op de aanvraag is wel beslist op 21 april 2022. En dan kan het niet beide waar zijn. Want het besluit van 21 april 2022 is niet zomaar genomen, maar in reactie op de melding van augustus 2021 en de aanvraag van oktober 2021. Er is dus niet beslist op die aanvraag, terwijl de ingebrekestelling van 25 oktober 2021 daar expliciet op zag. De uitspraak van 8 februari 2023 is daarmee strijdig met de feiten zoals die blijken uit het dossier. Daaruit volgt dat opposant wel dwangsommen zou moeten ontvangen.
3. In de uitspraak waarvan verzet heeft de rechtbank het besluit op de aanvraag voor dagbesteding zo uitgelegd dat materieel gezien de aanvraag voor dagbesteding
wordtafgewezen. In het desbetreffende besluit van 3 november 2021, zo moet de rechtbank constateren, staat evenwel onder het kopje Aandachtspunt: de aanvraag dagbesteding bij Digibende
zalworden afgewezen. Hetgeen opposant in verzet hierover heeft aangevoerd, maakt dat twijfel ontstaat over de door de rechtbank gevolgde uitleg. Hierin ziet de verzetrechter aanleiding om het verzet gegrond te verklaren. Dit betekent dat de uitspraak van 8 februari 2023 komt te vervallen en het vooronderzoek wordt heropend. Het beroep zal op een zitting worden behandeld. Ter voorlichting merkt de rechtbank op dat ook na het onderzoek ter zitting het eindoordeel kan zijn dat het beroep ongegrond is.
4. Nu het verzet gegrond wordt verklaard, wordt een proceskostenveroordeling voor de verzetprocedure uitgesproken. De rechtbank veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leiden in de door opposant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van opposant tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.