ECLI:NL:RBDHA:2023:11880

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/635072 / HA ZA 22-770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van non-concurrentie- en non-wervingsbedingen in detacheringsovereenkomsten

In deze civiele zaak vorderen de eisers, Global Technologies te Clichy en Kranszwald te Boekarest, nakoming van een non-concurrentie- en non-wervingsbeding van de gedaagde, Nederlands Centrum voor Interim-Management B.V. (NCIM). De eisers stellen dat NCIM deze bedingen heeft geschonden door consultants die eerder via hen bij het NCIA waren gedetacheerd, direct aan te nemen. De rechtbank behandelt eerst de hoofdzaak, waarin de eisers schadevergoeding eisen van € 2.776.000,00, en wijst deze vordering af. De rechtbank oordeelt dat het beding niet van toepassing is op de consultants, omdat deze niet als werknemers van de eisers worden beschouwd. Vervolgens behandelt de rechtbank het incident waarin de eisers inzage en afschrift van bescheiden van NCIM vorderen, maar ook deze vordering wordt afgewezen. De rechtbank concludeert dat de eisers geen rechtmatig belang hebben bij de gevraagde inzage, aangezien de hoofdzaak is afgewezen. De rechtbank heft het bewijsbeslag op en beveelt de afgifte van de in beslag genomen harde schijf aan NCIM. De proceskosten worden toegewezen aan NCIM, die in het ongelijk is gesteld in de incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/635072 / HA ZA 22-770
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van

1.GLOBAL TECHNOLOGIESte Clichy (Frankrijk),

2.
KRANSZWALDte Boekarest (Roemenië),
eiseressen in conventie in de hoofdzaak.
verweersters in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
verweersters in het voorwaardelijke incident tot voorwaardelijke provisionele (of reconventionele) vordering,
advocaat mr. A.J. Spiegeler te Den Haag,
tegen
NEDERLANDS CENTRUM VOOR INTERIM-MANAGEMENT B.V.te Den Haag,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
eiseres in het incident tot voorwaardelijke provisionele (of reconventionele) vordering,
advocaat mr. B.O. Eschweiler te Amsterdam.
Partijen worden hierna GT, Kranszwald (samen GT c.s.) en NCIM genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 26 oktober 2022 en de daarin genoemde stukken;
- de akte houdende overlegging producties van de zijde van GT c.s., met producties 18 en 19;
- de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens voorwaardelijke eis in reconventie tot opheffing van beslag van de zijde van NCIM, met producties 4 tot en met 21;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het vonnis van 22 maart 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 juni 2023. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt die zijn toegevoegd aan het griffiedossier. Tijdens de mondelinge behandeling hebben GT c.s. hun eis gewijzigd, in die zin dat zij niet langer vorderen NCIM te bevelen tot betaling van dwangsommen aan GT c.s. bij overtreding van het door GT c.s. gevorderde.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
GT is een 99% moedervennootschap van Kranszwald. Beide bedrijven richten zich op het detacheren van professionals.
2.2.
NCIM is (ook) gespecialiseerd in het detacheren van professionals, voor projectmanagement, consulting, softwareontwikkeling en system management in technische omgevingen.
2.3.
Het NCIA is een agentschap van de NAVO dat zich bezighoudt met technisch-wetenschappelijk onderzoek ten behoeve van het bondgenootschap, met name op het gebied van intelligente computersystemen.
2.4.
GT en NCIM hadden, na een internationale aanbesteding, sinds 18 oktober 2018 overeenkomsten met het NCIA op basis waarvan zij consultants bij het NCIA detacheerden.
2.5.
Om consultants aan het NCIA ter beschikking te kunnen stellen, is een accreditatie benodigd. Op 13 november 2020 eindigde de accreditatie van GT. NCIM beschikt wel over de benodigde accreditatie. Zij heeft op 1 december 2020 de plaats van GT ingenomen in de overeenkomst met het NCIA door middel van een zogenoemde novation agreement. Vanaf dat moment schakelden GT c.s. consultants in die zij via NCIM bij het NCIA detacheerden.
De consultants die GT en NCIM hebben gedetacheerd bij NCIA hebben geen arbeidsovereenkomst met GT dan wel NCIM.
2.6.
Op 30 november 2020 respectievelijk 1 december 2020 zijn overeenkomsten gesloten tussen GT en NCIM en tussen Kranszwald en NCIM (hierna: de Overeenkomsten).
Op de voorbladen van de Overeenkomsten zijn GT respectievelijk Kranszwald aangemerkt als ‘Supplier’.
In artikel 4 van de Overeenkomsten staat, voor zover van belang:
‘Each separate Sub-Agreement shall include the project specifications. Each Sub-agreement shall include the following information at least:
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
Third party supplier
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
In artikel 5, onder c, sub e, van de Overeenkomsten staat:
‘The parties hereby declare to have agreed as follows:
The Supplier shall ensure that their third-party supplier satisfy the requirements for the proper performance of in respect of the Sub-agreement in terms of level of education, expertise and experience.’
Artikel 5, onder d, van de Overeenkomsten luidt:
‘The Supplier and its’ third party supplier are obliged at the start of the Sub-agreement to complete NCIM Groep Client on-boarding requirements.’
In de overeenkomst tussen GT en NCIM luidt artikel 6 als volgt:
‘a) During the performance of the Sub-agreement and for a period of two months thereafter the Parties shall not solicit any of the other party’s Representative(s) or employees or employees of companies that are affiliated with the other Party, or to employ them on any other basis
b) Unless as result of a generally available job posting, no Party will poach any employee or representative of the other Party with whom they have been engaged on any Project, at least not without payment of reasonable agreed compensation of buy-out fee for a period of twelve months after the end of a given Sub-agreement.
c) The Parties will not directly or indirectly solicit business from any client of the other Party introduced by that Party and with whom they have been engaged within the previous 12-month period
d) The Parties will not directly or indirectly enter into any contract for similar services with any client of the other Party introduced by that Party and with whom they have been engaged in the provision of services within the previous 12 month period.’
In de overeenkomst tussen Kranszwald en NCIM luidt artikel 6 als volgt:
‘a) During the performance of the Sub-agreement and for a period of two months thereafter the Parties shall not solicit any of the other party’s Representative(s) or employees or employees of companies that are affiliated with the other Party, or to employ them on any other basis. Failure to conduct such consultations in advance results in an inmediately payable penalty of € 35,000 for each instance, unless the parties have agreed otherwise in writing
b) Unless as result of a generally available job posting, no Party will poach any employee or representative of the other Party with whom they have been engaged on any Project, at least not without payment of reasonable agreed compensation of buy-out fee for a period of twelve months after the end of a given Sub-agreement.
c) The Parties will not directly or indirectly solicit business from any client of the other Party introduced by that Party and with whom they have been engaged within the previous 12-month period
d) The Parties will not directly or indirectly enter into any contract for similar services with any client of the other Party introduced by that Party and with whom they have been engaged in the provision of services within the previous 12 month period. Failure to conduct such consultations in advance results in an immediately payable penalty of € 35,000 for each instance, unless the parties have agreed otherwise in writing.’
In artikel 7 van de Overeenkomsten staat:
‘a) Supplier agrees they are a representative of NCIM Groep and as such shall endeavour to not harm NCIM Groep’s reputation. Supplier agrees to guarantee any obligations towards third party suppliers are met.
b) As evidence that Supplier has complied with its payment obligations to third party suppliers, Supplier shall, upon request by NCIM Groep, submit a payment statement with dates and amounts of payments to third party suppliers.
c) In the case of non-payment or late payment for reasons other than non-performance by the third-party supplier, Supplier agrees to surrender payment obligations to NCIM Groep in that case NCIM Groep and third party supplier can establish a direct agreement without intervention from Supplier’
In artikel 8, onder a, van de Overeenkomsten staat:
‘Billing takes place on a monthly basis. NCIM Groep must have received the Suppliers or third-party suppliers time sheet signed by the Client by the fifth working day of the month at the latest.’
In artikel 9 van de Overeenkomsten staat:
‘a) If during the first month after the start of the tasks it appears that Supplier’s worker does not perform in accordance with the expectations, such to the discretion of (the client of) NCIM Groep, NCIM Groep shall be entitled to terminate the Sub-agreement that forms part of this Agreement with immediate effect. In this event, the hours that have already been worked will be settled in mutual consultation with NCIM Groep.
b) If the specific expertise of Supplier’s worker no longer corresponds with the nature of the tasks, such to the discretion of (the client of) NCIM Groep, the Sub-agreement for the relevant worker that forms part of the Agreement may be terminated prematurely, subject to a term of notice for one (1) calendar month. In that event Supplier will be given preference for offering new candidates.
c) (…)
d) If Supplier’s worker fails to comply with the working times observed by the NCIM Groep client and/or the number of working hours, this Agreement may be terminated with immediate effect, except in the event of sick leave and/or accident, or days off that have been agreed in advance and which the NCIM Groep client has approved.
e) (…)’
Artikel 11 van de Overeenkomsten bepaalt:
‘a) Neither Supplier nor Supplier’s worker shall be liable for any loss consequential damages suffered by NCIM Groep resulting from the application or the use of the result of the tasks performed by Supplier’s worker, except in the event of the intent or gross negligence or fault on the part of Supplier or Supplier’s worker.
b) NCIM Groep shall indemnify Supplier and Supplier’s worker for all third-party claims due to loss suffered by these third parties resulting from the application or the use of the result of the tasks performed by Supplier’s worker by NCIM Groep or by another party to whom NCIM Groep has made the result available, except in the event of the intent or gross negligence or fault on the part of Supplier or Supplier’s worker.’
In artikel 12, onder a, van de Overeenkomsten staat:
‘Supplier’s worker shall comply with the working times as observed by the NCIM Groep client. With respect to days off the rules apply as they are in use at the NCIM Groep client.’
2.7.
Op 1 april 2022 hebben GT c.s. de Overeenkomsten beëindigd.
2.8.
Op 17 augustus 2022 hebben GT c.s., na daartoe van de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof te hebben verkregen, ten laste van NCIM conservatoir bewijsbeslag gelegd op bescheiden van NCIM. De bescheiden zijn door [Naam ICT-deskundige] , ICT-deskundige en gerechtelijk bewaarder (hierna: de bewaarnemer), opgeslagen op een externe harde schijf met serienummer WDZSWOFP.

3.Het geschil in de hoofdzaak

In conventie

3.1.
In de hoofdzaak vorderen GT c.s., samengevat en na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. NCIM beveelt haar verplichtingen uit de Overeenkomsten na te komen, door in elk geval het non-concurrentiebeding/non-wervingsbeding uit artikel 6 na te komen;
II. NCIM veroordeelt tot betaling aan GT c.s. van € 2.776.000,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met rente en incassokosten;
en en ander onder veroordeling van NCIM in de kosten van de procedure, te vermeerderen met rente.
3.2.
GT c.s. leggen aan hun vorderingen het volgende ten grondslag. In artikel 6 van de Overeenkomsten is onder andere bepaald dat het NCIM niet is toegestaan om consultants van GT c.s. die betrokken zijn geweest bij een project (bij het NCIA) te benaderen om rechtstreeks voor NCIM te komen werken. In de overeenkomst tussen Kranszwald en NCIM is een boete van € 35.000,00 opgenomen in geval van overtreding van deze bepaling. Deze bepaling geldt voor een periode van twaalf maanden na afloop van de overeenkomst waarin een consultant van GT c.s. via NCIM bij het NCIA was gedetacheerd. NCIM heeft zich aan deze bepaling niet gehouden. Er werken namelijk 16 consultants via NCIM bij het NCIA die eerst via GT of Kranszwald bij het NCIA werkten (hierna: de consultants). De vergoeding van de door GT c.s. geleden schade vorderen zij primair op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming en subsidiair op grond van onrechtmatig handelen.
3.3.
NCIM voert verweer.
In voorwaardelijke reconventie
3.4.
Voor zover de rechtbank niet in incident beslist tot opheffing van het bewijsbeslag, vordert NCIM in reconventie - samengevat - opheffing van het gelegde bewijsbeslag, met beëindiging van de bewaarneming en afgifte aan NCIM van de onder de bewaarnemer berustende harde schijf.
3.5.
NCIM verwijst voor de grondslag van deze vordering naar hetgeen zij in het incident heeft gesteld.
3.6.
GT c.s. voeren verweer.

4.Het geschil in incident

4.1.
In het incident vorderen GT c.s., samengevat, dat de rechtbank:
I. aan GT c.s. toestemming verleent tot inzage en afschrift van de hierna genoemde bescheiden, althans NCIM gebiedt om binnen zeven dagen na vonnis in het incident afschriften aan GT c.s. af te geven van de door hen als volgt omschreven bescheiden:
  • HR-administratie, waaronder contracten en correspondentie tussen NCIM en de consultants. Deze administratie bestaat tevens uit alle schriftelijke correspondentie en emailcorrespondentie tussen NCIM en de consultants. Het gaat ook om facturen en informatie over werktijden en werkzaamheden die de consultants aan NCIM verstuurden voor hun werkzaamheden;
  • Informatie betreffende de inhoud van communicatie tussen NCIM en de consultants;
  • Informatie betreffende de informatie die NCIM aan derden heeft verschaft over de mogelijke detachering van de consultants;
  • Informatie betreffende de inhoud van communicatie tussen NCIM en lichamen van de NAVO over (mogelijke) invullingen van posities voor zover de correspondentie betrekking heeft op de consultants zoals genoemd in de novation agreement of de consultants;
  • Informatie betreffende de inhoud van communicatie van mevrouw [Naam] . Zij is een oud-werknemer van GT en werd later door NCIM ingehuurd;
II. NCIM veroordeelt tot betaling aan GT c.s. van een dwangsom van € 25.000,00 voor iedere overtreding van voormeld gebod en van € 10.000,00 voor iedere dag dat een overtreding van voormeld gebod voortduurt;
III. bepaalt dat van het vonnis in incident direct hoger beroep kan worden ingesteld;
IV. NCIM veroordeelt in de kosten van het incident en de nakosten, met wettelijke rente.
4.2.
Aan deze vorderingen leggen GT c.s., samengevat, het volgende ten grondslag. De bescheiden zijn relevant voor de rechtspositie van GT c.s. omdat uit die bescheiden inzicht in de aard en omvang van de schending van de Overeenkomsten en/of het onrechtmatig handelen en de omvang van de schade kan blijken. Ook kunnen GT c.s. met die bescheiden verdere schending en/of onrechtmatig handelen door NCIM voorkomen. Gelet op het voorgaande hebben GT c.s. rechtmatig belang bij deze bescheiden. Verder is sprake van bepaalde bescheiden aangaande de rechtsbetrekking waarin GT c.s. partij zijn, aangezien het slechts gaat om bescheiden waarin een van de namen van de consultants of de naam [Naam] voorkomt. Wat betreft de mogelijkheid van hoger beroep stellen GT c.s. dat het voor hen niet (goed) mogelijk is om de tekortkoming of het onrechtmatig handelen van NCIM te bewijzen zonder deze bescheiden.
4.3.
NCIM voert verweer in het incident.
4.4.
Voor het geval de rechtbank de vordering van GT c.s. tot toestemming tot inzage en afschrift van de bescheiden afwijst, vordert NCIM opheffing van het gelegde bewijsbeslag, met beëindiging van de bewaarneming en afgifte aan NCIM van de onder de bewaarnemer berustende harde schijf.
4.5.
NCIM legt aan haar vordering ten grondslag dat handhaving van het gelegde beslag geen zelfstandig nut heeft als de vorderingen van GT c.s. in het incident worden afgewezen.

5.De beoordeling

In de hoofdzaak

5.1.
Tussen de hoofdzaak en het incident bestaat een nauwe samenhang. Mede om redenen van proceseconomie, zal eerst op de eis in conventie in de hoofdzaak worden ingegaan.
In conventie
5.2.
Wat betreft de vordering in conventie onder I heeft NCIM tijdens de zitting aangevoerd dat GT c.s. de Overeenkomsten hebben beëindigd op 1 april 2022. De in artikel 6, onderdelen b en c, van de Overeenkomsten vermelde termijn van twaalf maanden is dus inmiddels verstreken.
5.3.
Op degene die een vordering tot nakoming instelt, in dit geval GT c.s., rusten volgens de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de stelplicht en bewijslast omtrent het bestaan van de verplichting om te geven, te doen of na te laten. GT c.s. hebben niet gesteld dat op NCIM nog een verplichting rust om de Overeenkomsten na te komen, ondanks het einde van de Overeenkomsten en het - door GT c.s. onweersproken - verstrijken van de termijn van twaalf maanden als bedoeld in artikel 6, onderdelen b en c, van de Overeenkomsten. GT c.s. hebben dan ook niet aan hun stelplicht in dit verband voldaan. De rechtbank zal de vordering in conventie onder I afwijzen.
5.4.
Wat betreft de vordering in conventie onder II is het volgende van belang.
5.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag of NCIM heeft gehandeld in strijd met artikel 6 van de Overeenkomsten. Gelet op artikel 150 van Rv, rusten ook in dit verband de stelplicht en bewijslast op GT c.s.
5.6.
GT c.s. hebben niet voldoende concreet gespecificeerd welk onderdeel van artikel 6 van de Overeenkomsten volgens hen precies is geschonden, ook niet nadat NCIM zich over dit gebrek aan specificatie heeft beklaagd. GT c.s. hebben gewezen op een boete van € 35.000,00, hetgeen erop duidt dat zij onderdeel a of d van artikel 6 van de Overeenkomsten hebben bedoeld. In die onderdelen van artikel 6 van de overeenkomst tussen Kranszwald en NCIM staat immers dat bedrag. GT c.s. hebben echter ook gewezen op een periode van twaalf maanden, hetgeen erop duidt dat zij onderdeel b of c van de Overeenkomsten hebben bedoeld.
5.7.
Wat betreft onderdelen c en d van artikel 6 van de Overeenkomsten heeft GT c.s. tijdens de zitting desgevraagd gesteld dat met ‘client of the other Party’ in dit geval alleen het NCIA kan zijn bedoeld. De rechtbank houdt het er daarom voor dat GT c.s. zich op het standpunt stellen dat NCIM niet onderdeel c of d, maar onderdeel a of b van de Overeenkomsten heeft geschonden.
5.8.
Wat betreft onderdelen a en b van de Overeenkomsten voert NCIM primair aan dat deze onderdelen zo uitgelegd moeten worden dat zij geen betrekking hebben op de consultants. NCIM voert aan dat de consultants in de Overeenkomsten worden aangeduid als ‘Third party supplier’ en ‘Supplier’s worker’. Zij heeft de wens van GT om een non-concurrentiebeding in de Overeenkomsten op te nemen in verband gebracht met de overstap van [Naam] van GT naar NCIM. Volgens haar heeft onderdeel a van artikel 6 dan ook alleen betrekking op werknemers van GT c.s., met name werknemers die GT c.s. vertegenwoordigden in de contacten met NCIM. Ook voert NCIM aan dat door vertegenwoordigers van het NCIA tijdens de internationale aanbesteding de onwenselijkheid van het beperken van concurrentie is aangekaart en dat GT een verklaring heeft moeten ondertekenen als onderdeel van haar overeenkomst met het NCIA, inhoudende dat zij niet heeft deelgenomen aan
‘any anticompetitive practice while preparing a Bid, to include, without limitation, price fixing, group boycot, bid rigging, sharing markets or customers, market sharing, exclusivity arrangements with subcontractors, and abuse of dominant position’.
5.9.
De uitleg van de Overeenkomsten moet gebeuren aan de hand van het arrest HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101 (Lundiform/Mexx). Het betreft immers twee commerciële partijen.
Ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen — zoals tot uitgangspunt kan worden genomen als het om een commerciële overeenkomst gaat, gesloten tussen professioneel opererende partijen die over de inhoud van de overeenkomst hebben onderhandeld, terwijl de overeenkomst ertoe strekt de wederzijdse rechten en verplichtingen nauwkeurig vast te leggen — kunnen de overige omstandigheden van het geval meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De vrijheid om als uitgangspunt groot gewicht toe te kennen aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de omstreden woorden van de overeenkomst, stelt de rechter in staat om, vooralsnog zonder een inhoudelijke beoordeling van de stellingen van partijen, te komen tot een voorshands gegeven oordeel aangaande de uitleg van de overeenkomst. Vervolgens zal de rechter evenwel dienen te beoordelen of de partij die een andere uitleg van de overeenkomst verdedigt, voldoende heeft gesteld om tot bewijs dan wel tegenbewijs te worden toegelaten. Indien dit laatste het geval is, is de rechter gehouden deze partij in de gelegenheid te stellen dit (tegen)bewijs te leveren.
5.10.
Uitgaande van een taalkundige uitleg, duiden de termen in onderdelen a en b van artikel 6 van de Overeenkomsten - ‘the other party’s Representative(s) or employees’, ‘employees that are affiliated with the other Party’, ‘employee or representative of the other Party’ - niet op de consultants, waar het in dit geding over gaat. Deze termen duiden erop dat het gaat om werknemers van partijen bij de Overeenkomsten zelf of werknemers die zijn aangesloten bij partijen, die al dan niet de betreffende partij bij de Overeenkomsten vertegenwoordigen in het contact met de andere partij. Uitgaande van een taalkundige uitleg, hebben de artikelen 5, 7, 8, 9, 11 en 12 van de Overeenkomsten betrekking op de consultants. Consultants zijn in die artikelen aangeduid als ‘third-party supplier’ en ‘supplier’s worker’.
5.11.
GT c.s. hebben geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de bedoeling van partijen was dat onderdelen a en b van artikel 6 van de Overeenkomsten een regeling zouden bevatten voor die betrekking zou hebben op consultants. NCIM heeft onweersproken aangevoerd dat [Naam] ten tijde van het sluiten van de Overeenkomsten recent was overgestapt van GT naar NCIM. Bezien in dit licht, mocht NCIM de overeenkomst met GT zo begrijpen dat deze onderdelen betrekking zouden hebben op werknemers. Onweersproken is dat NCIM deze overeenkomst heeft opgesteld en gesteld noch gebleken is dat over deze terminologie door partijen bij de Overeenkomsten nog afzonderlijk is onderhandeld.
5.12.
Voorts hebben GT c.s. niet betwist dat tijdens de internationale aanbesteding door vertegenwoordigers van het NCIA de onwenselijkheid van het beperken van concurrentie is aangekaart en dat GT en NCIM een verklaring daarover hebben ondertekend. In deze context is begrijpelijk dat NCIM in de Overeenkomsten niet een non-concurrentiebeding/non-wervingsbeding zou hebben willen opnemen dat betrekking heeft op de consultants.
5.13.
Gelet op deze uitleg, moet worden geoordeeld dat onderdelen a en b van artikel 6 van de Overeenkomsten geen betrekking hebben op de consultants. GT c.s. hebben onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Er is dan ook geen aanleiding om te oordelen dat NCIM is tekortgekomen in de nakoming van artikel 6, onderdeel a of b, van de Overeenkomsten. Aan bewijslevering komt de rechtbank dan ook niet toe.
5.14.
Voorts hebben GT c.s. onvoldoende gesteld dat sprake is van een onrechtmatige daad. Van een onrechtmatige daad in een contractuele situatie is slechts sprake indien de gedraging onafhankelijk van de schending van de verbintenis een onrechtmatige daad oplevert (vergelijk HR 9 december 1955, ECLI:NL:HR:1955:47). GT c.s. hebben in het kader van het gestelde onrechtmatige handelen geen andere feiten of omstandigheden naar voren gebracht dan in het kader van de wanprestatie.
5.15.
Het subsidiaire verweer van NCIM dat artikel 6 van de Overeenkomsten nietig is wegens strijd met artikel 9a van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, het meer subsidiaire verweer van NCIM, dat artikel 6 van de Overeenkomsten niet verbiedt dat consultants zich uit eigen initiatief aan NCIM verbinden en door haar te werk worden gesteld en het meest subsidiaire verweer, dat zij niet het in artikel 6 van de Overeenkomsten opgenomen verbod heeft geschonden, behoeven dus geen afzonderlijke behandeling.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij niet als vaststaand kan beschouwen dat NCIM actief de consultants heeft benaderd, zoals GT c.s. stellen. NCIM heeft dit betwist en daartoe verklaringen van zeven consultants overgelegd. GT c.s. hebben nagelaten naar aanleiding hiervan nader te onderbouwen dat NCIM actief de consultants heeft benaderd en op welke wijze dat is gebeurd. Weliswaar hebben GT c.s. een screenprint overgelegd van een WhatsAppconversatie 27 juli 2022 waarin [Naam] een consultant die werkzaam is geweest voor Kranszwald vraagt of hij interesse heeft in een nieuwe betrekking, maar de overeenkomst tussen Kranszwald en NCIM was, zoals hierboven is overwogen, al op 1 april 2022 beëindigd.
5.16.
De rechtbank zal de vorderingen in conventie onder II eveneens afwijzen. In de omstandigheden van dit geval is er immers door NCIM geen schade berokkend aan GT c.s., die gegrond kan worden op wanprestatie of een onrechtmatige daad van de zijde van NCIM.
5.17.
GT c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kosten aan de zijde van NCIM in conventie worden begroot op € 14.231,00 (€ 5.737,00 aan griffierecht en € 8.494,00 aan salariskosten voor haar advocaat (2 punten x € 4.247,00 volgens tarief VIII).
5.18.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten, die in dit geval afzonderlijk zijn gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,00). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,00) en de explootkosten van betekening toegekend.
In het incident
5.19.
Gelet op hetgeen tot hiertoe in de hoofdzaak is overwogen ten aanzien van de vorderingen van GT c.s., moeten de vorderingen van GT c.s. in het incident worden afgewezen. Van een rechtmatig belang bij inzage of afschrift van de betreffende bescheiden is immers geen sprake, nu deze niet relevant zijn voor de rechtspositie van GT c.s. en bewijslevering in de hoofdzaak niet (meer) aan de orde is. GT c.s. hebben daarom geen belang meer hebben bij het voortduren van het bewijsbeslag.
5.20.
De rechtbank zal de vordering van NCIM tot opheffing van dit beslag voor zover nog mogelijk toewijzen. Het bewijsbeslag is immers in zoverre al tenuitvoergelegd dat de deurwaarder tot bewaarneming is overgegaan en de door de deurwaarder in beslag genomen gegevens berusten op de harde schijf die weer onder de bewaarnemer berust.
5.21.
De rechtbank zal de vordering van NCIM tot afgifte van de betreffende externe harde schijf aan NCIM toewijzen, met dien verstande dat GT c.s. een termijn krijgen van een week om aan deze veroordeling te voldoen.
5.22.
Partijen zijn in het incident beide op enig punt in het ongelijk gesteld. De rechtbank ziet hierin reden om te bepalen dat elk van partijen de eigen proceskosten draagt.
In voorwaardelijke reconventie
5.23.
De voorwaarde die aan de eis in reconventie is verbonden, dat de rechtbank niet in incident beslist tot opheffing van het bewijsbeslag, is niet in vervulling gegaan. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen hierboven is overwogen onder 5.19. De vordering van NCIM in voorwaardelijke reconventie zal daarom niet worden beoordeeld.
5.24.
Wanneer aan de voorwaarde waaronder een reconventionele vordering is ingesteld niet is voldaan, geldt als uitgangspunt dat in reconventie geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken. De vordering is immers niet behandeld, zodat geen van beide partijen als in reconventie in het ongelijk gestelde partij kan worden beschouwd en een proceskostenveroordeling in reconventie achterwege moet blijven (zie HR 11 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9673). De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit standpunt af te wijken.

6.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt GT c.s. in de proceskosten, aan de zijde van NCIM begroot op € 14.231,00 aan tot op heden gemaakte kosten, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 5.18;
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In het incident
6.4.
heft het ten laste van NCIM gelegde bewijsbeslag voor zover mogelijk op;
6.5.
beëindigt de bewaarneming van de onder de bewaarnemer berustende externe harde schijf (serienummer: WDZSWOFP) en beveelt de afgifte van deze harde schijf binnen een week na betekening van dit vonnis aan NCIM;
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde van de zijde van GT c.s. af;
6.7.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
In voorwaardelijke reconventie
6.8.
verstaat dat de voorwaarde voor het instellen van de voorwaardelijke reconventie niet is vervuld en dat voor een proceskostenveroordeling met betrekking tot de voorwaardelijke reconventie geen aanleiding bestaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.
type: 3053