Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/6313
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen
[naam eiser] , eiser,
V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. F.W. King,
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. A. de Graaf.
Procesverloop
Bij besluit van 28 september 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2023. Zowel eiser als verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiser stelt van Oezbeekse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994. Eiser is op 28 september 2022 een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van 4 weken om de Europese Unie te verlaten.
2. Verweerder heeft hierover in het terugkeerbesluit vermeld dat eiser bij binnenkomst niet heeft voldaan aan de verplichtingen bij grensoverschrijding, omdat eiser niet in het bezit was van een reisdocument voorzien van een geldig visum. Eiser heeft daarnaast een strafbaar feit gepleegd.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat hij een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als verblijfsdoel ‘verblijf bij familie- of gezinslid’ als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft ingediend. Verweerder heeft ten onrechte niet alle feiten en omstandigheden meegewogen in de belangenafweging van artikel 8 EVRM.
Beoordeling rechtbank
4. De beroepsgrond dat het recht op gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM in de weg staat aan het uitvaardigen van het terugkeerbesluit, slaagt niet. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY2816) volgt dat verweerder bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit niet hoeft te toetsen of de terugkeer in strijd is met artikel 8 EVRM. Indien eiser meent in verband met het gestelde gezinsleven in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning dient hij dat te laten beoordelen in een procedure op basis van een daartoe ingediende aanvraag.
5. Eiser heeft in zijn beroepschrift en ter zitting verklaard dat hij inmiddels, op 14 oktober 2022, een aanvraag voor een verblijfsvergunning heeft ingediend. Uit de aangeleverde stukken blijkt dat de aanvraag inmiddels is afgewezen en dat er bezwaar is ingesteld. Deze aanvraag doet verder ook niet af aan de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit, omdat deze aanvraag pas na oplegging van het terugkeerbesluit zou zijn ingediend. Verweerder heeft dan ook terecht een terugkeerbesluit opgelegd.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. N.E. Moerkerken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2023.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.