ECLI:NL:RBDHA:2023:1190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
NL23.1469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring van een Poolse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Poolse vreemdeling, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 25 januari 2023 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven te reageren op een nieuw stuk dat door eiser was overgelegd. Uiteindelijk heeft verweerder op 27 januari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, maar de rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken en geen gevolg had gegeven aan een eerder verwijderingsbesluit. Eiser betwistte de motivering van de lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat verweerder met een lichter middel had kunnen volstaan, maar de rechtbank was van mening dat verweerder niet verplicht was om dit te doen, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1469

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Omdat eiser ter zitting een nieuw stuk (een oproeping van de rechtbank Oost-Brabant) heeft overgelegd, is het onderzoek ter zitting geschorst. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om op dit stuk te reageren. Eiser is daarna in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
Van verweerder is op 25 januari 2023 een reactie ontvangen, waarna op 26 januari 2023 een reactie is ontvangen van de gemachtigde van eiser.
Verweerder heeft op 27 januari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft op 30 januari 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Poolse nationaliteit.
2. Omdat de bewaring al is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. [1] Daarvoor is van belang of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden [2] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
En als lichte gronden [3] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist de lichte gronden 4a en 4d. Eiser stelt dat de motivering van beide gronden in de maatregel onvoldoende is en dit niet kan leiden tot een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
5. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden 3b en 3c feitelijk juist zijn en daarom terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Eiser heeft geen mededeling gedaan van zijn onrechtmatig verblijf. Verder heeft verweerder bij besluit van 18 november 2022, aan eiser uitgereikt op 22 november 2022, vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en om die reden bepaald dat hij Nederland binnen een maand dient te verlaten. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan dit besluit. Deze zware gronden tezamen zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De tegen de lichte gronden 4a en 4d gerichte beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder met een lichter middel had kunnen volstaan, omdat eiser heeft aangegeven mee te zullen werken aan zijn uitzetting. Hij heeft immers een paspoort en daarom had hij de mogelijkheid moeten krijgen om zijn vertrek zelfstandig te regelen met bijvoorbeeld stichting Barka. Temeer nu eiser ook last heeft van zijn been. Hij heeft namelijk een snee in zijn voet en kan moeilijk lopen.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet gehouden was een lichter middel aan eiser op te leggen. Verweerder heeft dat voldoende toegelicht. Bij eiser bestaat namelijk een risico op onttrekking aan het toezicht en eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat een lichter middel doeltreffender was geweest. Verweerder heeft bovendien, zoals onder rechtsoverweging 5 ook al is weergegeven, aan eiser een verwijderingsbesluit uitgereikt waar hij nimmer gevolg aan heeft gegeven. Verder blijkt uit het gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring dat eiser heeft verklaard nog niet met stichting Barka te hebben gesproken, ook niet tijdens zijn vertrektermijn terwijl hij toen daartoe in de gelegenheid was. Dat hij dat nu wel graag wil, maakt niet dat verweerder om die reden een lichter middel had moeten opleggen. Ook is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is en om die reden een lichter middel doeltreffender was geweest. Het is namelijk niet gebleken dat de zorgverlening in detentie niet voldoet, dat eiser de detentie niet op verantwoorde wijze kan ondergaan of dat zijn gezondheid in detentie is verslechterd.
Ambtshalve toets [4]
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond; en
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 106 van de Vw.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.