In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser, een Poolse vreemdeling, was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 25 januari 2023 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het onderzoek geschorst om verweerder de gelegenheid te geven te reageren op een nieuw stuk dat door eiser was overgelegd. Uiteindelijk heeft verweerder op 27 januari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, maar de rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring.
De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring terecht was opgelegd, omdat eiser zich eerder aan het toezicht had onttrokken en geen gevolg had gegeven aan een eerder verwijderingsbesluit. Eiser betwistte de motivering van de lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank oordeelde dat de zware gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat verweerder met een lichter middel had kunnen volstaan, maar de rechtbank was van mening dat verweerder niet verplicht was om dit te doen, gezien het risico op onttrekking aan het toezicht.
De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.