ECLI:NL:RBDHA:2023:11902

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21524
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 10 augustus 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Algerijnse vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de maatregel van bewaring ongegrond verklaard. Eiser had eerder op 26 juli 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen, omdat er een risico bestond dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 25 juli 2023 zonder voorafgaande mededeling uit Ter Apel is vertrokken, wat de grond voor de bewaring versterkt. Eiser had betoogd dat hij zich beschikbaar had gehouden voor de behandeling van zijn asielaanvraag en dat hij niet de intentie had om zich aan het toezicht te onttrekken. Echter, de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat verweerder voldoende voortvarend handelde in het proces van overdracht naar Spanje, waar eiser eerder geregistreerd was. De rechtbank concludeerde dat er zicht was op overdracht en dat er geen redenen waren om de bewaring onrechtmatig te achten. Het verzoek van eiser om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter A. Nieuwenhuis, in aanwezigheid van griffier A.E. Geçer, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21524

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen in het detentiecentrum in Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is een tolk verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
2. Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Op het moment van de inbewaringstelling bestond een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Uit het Eurodac-systeem volgt dat eiser op 10 mei 2023 in Spanje geregistreerd is.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat de zware gronden 3b en 3e niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen worden gelegd. Eiser heeft zich iedere dag gemeld en heeft zich beschikbaar gehouden in verband met de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser is op het verkeerde perron in de trein gestapt, waardoor hij naar Duitsland is gereisd in plaats van naar Amsterdam. Eiser wilde zich niet aan het toezicht op vreemdelingen onttrekken. Daarnaast heeft eiser uit eigen beweging aangegeven dat hij tijdens het asielgehoor onjuist heeft verklaard over zijn personalia. Hij heeft daarna alsnog de juiste gegevens genoemd, waardoor de zware grond 3e hem niet kan worden tegengeworpen. Eiser betoogt daarnaast dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Eiser heeft ter zitting verklaard dat hij wil meewerken aan de overdracht naar Spanje, zodat hij zijn zieke moeder zo snel mogelijk kan bezoeken. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingetrokken om zijn overdracht te kunnen bespoedigen en heeft te kennen gegeven geen rechtsmiddelen te zullen aanwenden tegen het overdrachtsbesluit.
6. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de zware en de lichte gronden 3a, 3b, 3e, 4c en 4d terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en, in samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft immers verklaard dat hij Europa is ingereisd terwijl hij niet in het bezit was van een paspoort of document voor grensoverschrijding, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen (3a). Ten aanzien van grond 3b overweegt de rechtbank dat uit de door verweerder overgelegde informatie blijkt dat eiser door uitreiking van het formulier M117-C is meegedeeld dat hij zich op grond van artikel 55 van de Vw 2000 op de aangewezen plaats beschikbaar diende te houden in verband met de behandeling van zijn aanvraag. Nu onbetwist is dat eiser op 25 juli 2023 zonder mededeling vooraf uit Ter Apel is vertrokken, is deze grond feitelijk juist (3b). Daarnaast heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij tijdens het aanmeldgehoor onjuist heeft verklaard over zijn voornaam en leeftijd (3e). Verweerder heeft daarbij terecht gewezen op de verklaring van eiser dat hij onjuiste personalia heeft opgegeven om te voorkomen dat hij naar Spanje terug zou moeten. Eiser heeft bewust onjuiste gegevens verstrekt. Ook heeft eiser geen vaste woon- of verblijfplaats noch beschikt eiser over voldoende middelen van bestaan (4c en 4d). Verweerder heeft terecht gemotiveerd dat hierdoor het significante risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van overige gronden, 4a en 4f, achterwege.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft afgezien van toepassing van een lichter middel, zoals een meldplicht, gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het feit dat daaruit een significant risico op onttrekking aan het toezicht volgt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser tijdens het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Spanje. Verweerder heeft daarnaast zwaar kunnen meewegen dat eiser zich tijdens de asielprocedure aan het toezicht heeft onttrokken door zijn vertrek uit Ter Apel op 25 juli 2023 niet te melden. Dat eiser stelt bij nader inzien zo snel mogelijk naar Spanje te willen, maakt niet dat alsnog een lichter middel aangewezen is. Gelet op het significante risico op onttrekking aan het toezicht en de eerdere verklaringen en het gedrag van eiser is verweerder er terecht van uitgegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan het aan hem opgelegde overdrachtsbesluit. Naar oordeel van de rechtbank is voorts onvoldoende gebleken van persoonlijke belangen of bijzondere omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien om eiser niettemin een lichter middel dan de maatregel van bewaring op te leggen.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de overdracht werkt en dat zicht op overdracht bestaat. Op dag drie van de inbewaringstelling heeft verweerder het claimakkoord van de Spaanse autoriteiten ontvangen. Verder is op 3 augustus 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Op diezelfde dag is een overdrachtsbesluit genomen. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend. De rechtbank ziet voort geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de overdracht aan Spanje uiteindelijk, binnen de daartoe gestelde termijnen, geen doorgang zal vinden. Daardoor is er sprake zicht op overdracht.
9. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Geçer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.