In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit beroep is ingediend bij de rechtbank Den Haag op 23 mei 2023, naar aanleiding van een bezwaar dat eiser had ingediend op 5 november 2022 tegen een besluit van 20 oktober 2022. De rechtbank heeft verweerder op 2 juni 2023 verzocht om binnen twee weken te bevestigen of de termijn voor het nemen van een besluit was verstreken. Verweerder heeft op 21 juni 2023 bevestigd dat er nog geen besluit was genomen.
De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vastgesteld dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. Eiser heeft verweerder op 28 maart 2023 in gebreke gesteld, wat betekent dat het beroep ontvankelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en heeft besloten dat er geen zitting nodig is. Het beroep is kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is er een rechterlijke dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat verweerder nog geen dwangsombeschikking had genomen. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 418,50, en het betaalde griffierecht van € 50,- dient door verweerder te worden vergoed.