1.1.Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Eiser wenst niet te worden bijgestaan door zijn toegevoegde raadsman. De toegevoegde raadsman heeft desgevraagd voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank laten weten dat eiser ook niet door een andere raadsman wil worden bijgestaan. Eiser heeft niet ter zitting willen verschijnen. De rechtbank ziet gelet hierop vooralsnog geen aanleiding opnieuw een raadsman aan eiser toe te (laten) voegen. Nu eiser niet ter zitting is verschenen zijn er evenwel geen beroepsgronden die bespreking hoeven. De rechtbank toetst hierna ambtshalve de rechtmatigheid van de bewaring.
3. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en verweerder heeft voorafgaand aan de inbewaringstelling op 26 juni 2023 een terugkeerbesluit met inreisverbod opgelegd.
4. Verder overweegt de rechtbank dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3i, 4a, 4c en 4d, in samenhang bezien, reeds voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, dan wel dat hij de voorbereiding van vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Immers heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij inreis in Nederland beschikte over geldige reis- of grensoverschrijdingsdocumenten, zodat feitelijk juist is dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is binnengekomen. Verder heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich, door niet rechtmatig in Nederland te verblijven en zich niet te melden bij de autoriteiten, heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer, nu uit eisers handelingen op geen enkele wijze is gebleken dat hij voornemens is uit eigen beweging te vertrekken. Uit de politiegegevens volgt immers dat eiser zich in ieder geval sinds mei 2022 in Nederland bevindt. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser niet in het bezit is van een document in de zin van artikel 4.21 van het Vb en zich niet heeft gemeld bij de korpschef conform artikel 4.39 van het Vb, dat eiser in Nederland niet staat ingeschreven in de BRP en niet op andere wijze heeft aangetoond over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken en daarbij beschikt eiser niet over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft in de maatregel daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van zware grond 3d onbesproken.
5. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is verweerder er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Verweerder heeft zich in de maatregel terecht op het standpunt gesteld dat in het detentiecentrum de nodige medische en psychische voorzieningen beschikbaar zijn die gelijk kunnen worden gesteld aan de voorzieningen in de vrije maatschappij.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft toegelicht dat op 28 juni 2023 en op 27 juli 2023 is getracht een vertrekgesprek te voeren met eiser, maar eiser heeft beide keren geweigerd om in gesprek te gaan met de regievoerder. Verder is op 28 juni 2023 de laissez passer (lp)-aanvraag ingevuld en verzonden naar DIA. Op 30 juni 2023 is de lp-aanvraag doorgezonden naar de Nigeriaanse autoriteiten. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er in juli op de lp-aanvraag is gerappelleerd.
7. De rechtbank ziet ambtshalve toetsend geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
8. Tot slot overweegt de rechtbank dat indien de vreemdeling na het sluiten van het onderzoek in een voorgaande beroepsprocedure tegen de maatregel van bewaring niet zelf een vervolgberoep instelt, de rechtspraak als uitgangspunt hanteert dat binnen drie maanden ambtshalve de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel getoetst dient te worden.
Verweerder zal om de rechtbank in staat te stellen deze periodieke rechtmatigheidsbeoordeling te verrichten een kennisgeving van de voortduring van de bewaring doen toekomen uiterlijk binnen 75 dagen na sluiten van het onderzoek in de voorgaande procedure. De rechtbank overweegt evenwel dat de Terugkeerrichtlijn (2008/115/EG) in artikel 15 voorschrijft dat de inbewaringstelling met redelijke tussenpozen getoetst wordt. Dat brengt volgens de rechtbank met zich dat in concrete procedures en gelet op concrete feiten en omstandigheden bij het doen van uitspraak de rechtbank kan bepalen dat aanleiding bestaat op een kortere termijn dan de 90 dagen een volgende rechtmatigheidsbeoordeling te laten verrichten en deze dan ook reeds aan te kondigen in het geval de maatregel dan nog voortduurt. De rechtbank ziet daar aanleiding voor, nu eiser in onderhavige procedure (op eigen initiatief) niet is bijgestaan door een raadsman. In het onderhavige geval heeft te gelden dat eiser op 26 juni 2023 in vreemdelingenbewaring is gesteld en de rechtbank op 24 juli 2023 een kennisgeving heeft ontvangen. De rechtbank heeft het onderzoek op 4 augustus 2023 gesloten. De rechtbank acht zich gehouden om uiterlijk binnen 8 weken na het sluiten van het onderzoek ambtshalve de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel te toetsen. Verweerder zal daarom uiterlijk op 14 september 2023 de rechtbank een kennisgeving van de voortduring van de bewaring moeten doen toekomen.