ECLI:NL:RBDHA:2023:12087
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag Bpm niet te hoog vastgesteld; beroep ongegrond; overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die was opgelegd op 2 september 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag van € 3.621 niet te hoog was vastgesteld. Eiser had op 10 juni 2020 aangifte gedaan voor een Volkswagen Golf, waarbij hij een inkoopwaarde van € 1.000 had opgegeven. De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon aantonen dat de auto ten tijde van de aangifte beschadigd was, ondanks een taxatierapport dat een waardevermindering van € 18.195 vermeldde. De rechtbank concludeerde dat de registratie van de auto voor Bpm het belastbare feit vormt en dat de belasting op aangifte moet worden voldaan voordat de auto op naam is gesteld.
Eiser voerde aan dat de berekening van de Bpm niet correct was, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank stelde vast dat de herleidingsmethode die eiser voorstelde niet in overeenstemming was met de wettelijke bepalingen van de Bpm. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser had ook verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank volstond met de constatering dat de redelijke termijn was overschreden zonder schadevergoeding toe te kennen, omdat eiser afstand had gedaan van zijn recht op schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Kouwenhoven, in aanwezigheid van griffier mr. T. Blauw.