ECLI:NL:RBDHA:2023:12090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
22_6515
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag Bpm en de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd op basis van een taxatierapport van de auto, een Dodge Challenger. De rechtbank constateerde dat de naheffingsaanslag niet te hoog was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de inspecteur van een te hoge handelsinkoopwaarde was uitgegaan en dat de door de inspecteur gehanteerde waardevermindering wegens schade correct was. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om de waarde van de auto aan te geven en dat de inspecteur niet verplicht was om tegenbewijs te leveren als de eiser zijn waarde niet kon onderbouwen.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase was overschreden, maar besloot geen schadevergoeding toe te kennen omdat de eiser afstand had gedaan van zijn recht op schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/6515
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 14 september 2022 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 23 juni 2020 aangifte Bpm gedaan ter zake van een Dodge Challenger (de auto).
2. De auto is op 8 juni 2020 opgenomen door een taxateur van JB Taxaties (de taxateur). Daarvan is op 19 juni 2020 een taxatierapport opgesteld. De taxateur gaat uit van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 24.000. Deze waarde is gebaseerd op de gemiddelde vraagprijs van een aantal Dodge Challengers. Met inachtneming van een waardevermindering van € 21.000 wegens schade aan de auto is de huidige inkoopwaarde bepaald op € 3.000.
3. Op 26 juni 2020 heeft een hertaxatie door DRZ plaatsgevonden. Het schadeherstel aan de auto is door DRZ berekend op € 6.542 waarbij is uitgegaan van reparatiekosten van een Ford Mustang.
4. In de aangifte is uitgegaan van een huidige inkoopwaarde van de auto van € 3.000. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 2.843 en is op aangifte voldaan.
5. De naheffingsaanslag Bpm bedraagt € 11.212. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 32.540. Deze waarde is gebaseerd op de gemiddelde vraagprijs van een aantal Dodge Challengers. Tevens is een waardevermindering in verband met schade in aanmerking genomen van € 4.625, ofwel 72% van de door DRZ geconstateerde schade.
6. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
7. Eiser slaagt er niet in om aannemelijk te maken dat verweerder van een te hoge handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is uitgegaan. De auto is een V8 terwijl de door eiser aangedragen vraagprijzen mede zien op een V6. Daarmee zijn de vraagprijzen die eiser noemt minder geschikt om de waarde van de auto op te baseren dan de door verweerder gehanteerde vraagprijzen. Eiser maakt niet aannemelijk dat de auto met de laagste vraagprijs beter vergelijkbaar is met de auto dan de auto’s met hogere vraagprijzen. Verweerder heeft zich dan ook mogen baseren op de gemiddelde vraagprijs.
8. Ten aanzien van de waardevermindering wegens schade stelt de rechtbank voorop dat de registratie van de auto voor Bpm het belastbare feit vormt en dat de belasting op aangifte moet worden voldaan voordat de auto op naam is gesteld. De verschuldigde Bpm dient dan ook te worden berekend met inachtneming van de waarde van de auto ten tijde van het doen van aangifte. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de auto ten tijde van de aangifte meer schade had dan de door DRZ bepaalde schade. Eiser is daar niet in geslaagd. Het rapport van de taxateur van eiser kan daartoe niet dienen nu de daarin opgenomen schade ten tijde van de aangifte (deels) was hersteld. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om de waarde van de auto aan te geven, verweerder kan DRZ vragen om de in de aangifte opgegeven waarde te verifiëren. Als eiser er niet slaagt om de door hem aangegeven waarde aannemelijk te maken, is verweerder niet gehouden tegenbewijs te leveren. De door de deskundige van DRZ op basis van zijn expertise vastgestelde waarde, kan eiser betwisten, maar alleen bij deugdelijk gemotiveerde betwisting moet verweerder daarmee rekening houden. De enkele stelling dat de door verweerder in aanmerking genomen waardevermindering wegens schadeherstel te laag is omdat is uitgegaan van de kosten van herstel voor een Ford Mustang, is geen gemotiveerde betwisting.
9. Er zijn omstandigheden denkbaar waaronder het schadeverleden van een auto een schadecorrectie rechtvaardigt. De bewijslast dat dergelijke omstandigheden zich in onderhavige zaak voordoen, rust op eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. De omvang van schade zoals opgenomen in het rapport van de taxateur van eiser, geeft geen uitsluitsel op de vraag of de schade zonder blijvende waardevermindering kan worden hersteld. In het geval verweerder betwist dat sprake is van een waardevermindering wegens een schadeverleden van de auto en eiser niet, althans onvoldoende, inzichtelijk maakt waaruit het schadeverleden bestaat en welke waardevermindering het gevolg is van dat schadeverleden, gelijk hier het geval is, is geen plaats voor een waardevermindering in goede justitie.
10. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 110 VWEU zich er tegen verzet dat er een hogere Bpm op de auto rust dan de herrekende bruto Bpm die is vastgesteld bij vergelijkbare voertuigen die zich op het moment van registratie reeds op de Nederlands markt bevonden. De verschuldigde Bpm dient daarom volgens eiser te worden herleid uit de herrekende bruto Bpm van de eerder ingevoerde vergelijkbare voertuigen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank kan de herleidingsmethode van eiser niet dienen om de verschuldigde Bpm te bepalen. Uit het systeem van de Wet Bpm volgt dat de Bpm van een in te voeren gebruikte auto wordt berekend door de waardedaling van deze auto te berekenen met behulp van de handelsinkoopwaarde van soortgelijke, al in Nederland rondrijdende auto’s (de referentieauto’s). Vervolgens wordt met de verkregen handelsinkoopwaarde de voor de in te voeren auto verschuldigde Bpm berekend. De (herrekende) bruto-Bpm van referentieauto’s speelt in deze berekening geen enkele rol. De (herrekende) bruto-Bpm die in het kentekenregister is opgenomen, wordt gebruikt om de teruggaaf bij uitvoer te berekenen en om het bedrag te berekenen dat bij binnenlandse verkoop buiten de grondslag van de btw mag blijven. De in het kentekenregister genoteerde bruto-Bpm is dus niet altijd de daadwerkelijk betaalde Bpm, maar bij op latere leeftijd ingevoerde auto’s een met het oog op de hiervoor genoemde bijzondere bepalingen en goedkeuring rekenkundig herleid bedrag. Dergelijke gegevens kunnen niet worden gebruikt om aan te tonen dat in strijd met artikel 110 van het VWEU te veel Bpm wordt geheven. Een daadwerkelijke benadeling van uit andere lidstaten ingevoerde auto’s blijkt hieruit immers niet.
12. De herrekende bruto-Bpm van de door eiser aangevoerde referentievoertuigen is deels een forfaitaire dan wel fictieve bepaling van wat de bruto-Bpm zou zijn, zodanig dat men – uitgaande van die herrekende bruto-Bpm – bij toepassing van de tabel op de daadwerkelijk verschuldigde netto-Bpm van die auto zou uitkomen. Met andere woorden: de vastgestelde herrekende bruto-Bpm is een bedrag dat is herleid uit de ter zake van die auto daadwerkelijk verschuldigde Bpm. Dat laatste bedrag wordt niet alleen beïnvloed door tijdsverloop, maar ook door individuele kenmerken van de auto (leeftijd, kilometrage, schade, staat van onderhoud en dergelijke). Eiser wil dus in feite op basis van de daadwerkelijke restwaarde van een ander voertuig verder gaan rekenen om de verschuldigde Bpm te bepalen van de auto die hij zelf invoert. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet in overeenstemming met het wettelijke systeem van de Bpm.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag niet te hoog vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
14. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Verweerder heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag op 17 juni 2021 ontvangen en de uitspraak van de rechtbank is van 19 juli 2023. Daarmee is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met ruim een maand.
15. Eiser heeft een machtiging getekend waarin hij ermee instemt dat alle proceskostenvergoedingen/dwangsommen/schadevergoedingen die door de Belastingdienst worden uitbetaald in verband met bezwaar-/beroep-/hoger beroep-/cassatieprocedures, toekomen aan gevolmachtigde. De hiervoor genoemde bepalingen in de machtiging brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat eiser niet persoonlijk gecompenseerd wordt voor veronderstelde spanning en frustratie. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen. Hetgeen de gemachtigde hierover heeft opgemerkt maakt dit niet anders nu door eiser reeds afstand is gedaan van zijn recht op schadevergoeding voordat duidelijk was of hij daar ooit aanspraak op kon maken.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).