ECLI:NL:RBDHA:2023:12091
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag Bpm niet te hoog vastgesteld; beroep ongegrond; overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.M. Bothof, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd op basis van een aangifte Bpm van 29 december 2020 voor een Audi A3. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag van € 8.131 niet te hoog was vastgesteld en heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat de auto ten tijde van de aangifte meer schade had dan door de Belastingdienst was vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om aan te tonen dat er sprake was van een hogere waardevermindering dan de door de Belastingdienst in aanmerking genomen schade.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de eiser niet kon aantonen dat de overgang van de NEDC-methode naar de WLTP-methode onterecht was en dat dit niet leidde tot een gegrond beroep. De rechtbank constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden met twee maanden, maar besloot geen schadevergoeding toe te kennen, omdat de eiser afstand had gedaan van zijn recht op schadevergoeding. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.