Uitspraak
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de hoogte van een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.M. Bothof, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag die was opgelegd na zijn aangifte Bpm voor een Porsche Macan 3.0 S. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag niet te hoog was vastgesteld en heeft het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar overwegingen onder andere gekeken naar de taxatierapporten die door de eiser waren overgelegd. De taxateur had een waardevermindering van € 28.000 vastgesteld, terwijl een hertaxatie door DRZ een schadebedrag van € 8.568 had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat de auto ten tijde van de aangifte meer schade had dan door DRZ was vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de registratie van de auto voor Bpm het belastbare feit vormt en dat de belasting op aangifte moet worden voldaan voordat de auto op naam is gesteld.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser over de berekening van de procentuele afschrijving en de toepassing van artikel 110 VWEU verworpen. De rechtbank concludeerde dat de herleidingsmethode van de eiser niet kon dienen om de verschuldigde Bpm te bepalen, en dat de naheffingsaanslag correct was vastgesteld. Het verzoek van de eiser om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn werd ook afgewezen, omdat er geen sprake was van overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. De rechtbank heeft tenslotte geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.