ECLI:NL:RBDHA:2023:12098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
22_6717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag Bpm en de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die was opgelegd op basis van een aangifte die hij op 19 februari 2019 had gedaan voor een Renault Captur. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag van € 2.949 niet te hoog was vastgesteld en heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat de auto ten tijde van de aangifte beschadigd was, ondanks het taxatierapport van zijn taxateur. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om aan te tonen dat er sprake was van meer dan normale gebruiksschade aan de auto, wat hij niet kon doen.

Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden met twee maanden, maar heeft zij geen schadevergoeding toegekend aan eiser. Dit kwam voort uit het feit dat eiser een machtiging had getekend waarin hij afstand deed van zijn recht op schadevergoeding. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/6717
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 21 september 2022 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en mr. [naam 3] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 19 februari 2019 aangifte Bpm gedaan ter zake van een Renault Captur (de auto).
2. De auto is op 30 november 2018 opgenomen door een taxateur van Bol Expertise (de taxateur). Daarvan is op 28 januari 2019 een taxatierapport opgesteld. Met inachtneming van een waardevermindering van € 15.810 wegens schade aan de auto is de huidige inkoopwaarde bepaald op € 1.220.
3. Tot de stukken van het geding behoort een op 10 januari 2019 gedagtekende koopovereenkomst waaruit volgt dat eiser de auto heeft gekocht voor € 11.000.
4. De auto is op 18 februari 2019 door de RDW gekeurd voor gebruik op de weg. De RDW heeft geen foto’s van de auto genomen.
5. Op 22 februari 2019 heeft een hertaxatie door DRZ plaatsgevonden. Door DRZ is geen schade aan de auto aangetroffen.
6. In de aangifte is uitgegaan van een huidige inkoopwaarde van de auto van € 1.220. De volgens de aangifte verschuldigde Bpm bedraagt € 239 en is op aangifte voldaan.
7. De naheffingsaanslag Bpm bedraagt € 2.949. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is geen waardevermindering in verband met schade of een schadeverleden in aanmerking genomen. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 19.
8. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
9. De rechtbank stelt voorop dat de registratie van de auto voor Bpm het belastbare feit vormt en dat de belasting op aangifte moet worden voldaan voordat de auto op naam is gesteld. De verschuldigde Bpm dient dan ook te worden berekend met inachtneming van de waarde van de auto ten tijde van het doen van aangifte. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat, in weerwil van de bevindingen van DRZ, ten tijde van aangifte sprake was van meer dan normale gebruiksschade aan de auto. Eiser slaagt er niet in om aannemelijk te maken dat de auto ten tijde van het doen van aangifte beschadigd was. Het rapport van de taxateur van eiser kan daartoe niet dienen nu het is gebaseerd op een opname die al op 30 november 2018 heeft plaatsgevonden en er door eiser geen sluitende verklaring is gegeven voor het verschil tussen de door de taxateur bepaalde waarde en de eigen aankoopprijs. Ook anderszins heeft eiser niet onderbouwd dat de auto op het moment van aangifte dermate beschadigd was dat daaraan enige waardevermindering moet worden verbonden.
10. Er zijn omstandigheden denkbaar waaronder het schadeverleden van een auto een schadecorrectie rechtvaardigt die groter is dan reeds in koerslijsten is verdisconteerd. De bewijslast dat dergelijke omstandigheden zich in onderhavige zaak voordoen, rust op eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. De omvang van schade zoals opgenomen in het rapport van de taxateur van eiser, geeft geen uitsluitsel op de vraag of de schade zonder blijvende waardevermindering kan worden hersteld. In het geval verweerder betwist dat sprake is van een waardevermindering wegens een schadeverleden van de auto en eiser niet, althans onvoldoende, inzichtelijk maakt waaruit het schadeverleden bestaat en welke waardevermindering het gevolg is van dat schadeverleden, gelijk hier het geval is, is geen plaats voor een waardevermindering in goede justitie.
11. Eiser heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag niet te hoog vastgesteld en is het beroep ongegrond verklaard.
13. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase wordt in dit verband als redelijk beschouwd. Verweerder heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslag op 18 mei 2021 ontvangen en de uitspraak van de rechtbank is van 19 juli 2023. Daarmee is sprake van overschrijding van de redelijke termijn met twee maanden
14. Eiser heeft een machtiging getekend waarin hij ermee instemt dat alle proceskostenvergoedingen/dwangsommen/schadevergoedingen die door de Belastingdienst worden uitbetaald in verband met bezwaar-/beroep-/hoger beroep-/cassatieprocedures, toekomen aan gevolmachtigde. De hiervoor genoemde bepalingen in de machtiging brengen naar het oordeel van de rechtbank met zich dat eiser niet persoonlijk gecompenseerd wordt voor veronderstelde spanning en frustratie. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen. Hetgeen de gemachtigde hierover heeft opgemerkt maakt dit niet anders nu door eiser reeds afstand is gedaan van zijn recht op schadevergoeding voordat duidelijk was of hij daar ooit aanspraak op kon maken.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hoger beroepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).