In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Marokkaanse nationaliteit. De maatregel van bewaring was op 15 december 2022 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 11 augustus 2023, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, is de zaak behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelingenbewaring van eiser, die aansluitend op een strafrechtelijke detentie van vier maanden is opgelegd, op dat moment bijna acht maanden duurde. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure, aangezien er sinds 7 juli 2023 geen significante stappen zijn ondernomen om de uitzetting van eiser te realiseren. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring sinds 7 juli 2023 onrechtmatig is en heeft de opheffing van de maatregel bevolen. Tevens is er een schadevergoeding van € 3.800,-- toegekend aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 38 dagen. Daarnaast is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,--.