ECLI:NL:RBDHA:2023:12224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Poolse eiseres. De eiseres, geboren in 1981, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 31 juli 2023 was genomen. Dit besluit hield in dat de maatregel van bewaring werd opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een risico bestond dat de eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van haar vertrek of uitzettingsprocedure zou ontwijken of belemmeren. Tijdens de zitting was de eiseres aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op goede gronden was opgelegd. De staatssecretaris had eerder, op 12 juni 2023, vastgesteld dat de eiseres geen rechtmatig verblijf meer had op grond van het Unierecht. Dit besluit was in rechte vast komen te staan, wat betekende dat de eiseres Nederland binnen een maand moest verlaten. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet had aangetoond dat zij over een vaste woon- of verblijfplaats beschikte en dat zij niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. Bovendien was er geen bewijs dat de eiseres vanwege medische redenen niet zou kunnen vliegen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Partijen werden gewezen op de mogelijkheid om tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21953
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Twillert).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen I.Z. Lukomska. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Eiseres heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1981.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring op goede gronden is opgelegd. Bij besluit van 12 juni 2023 heeft verweerder vastgesteld dat zij geen rechtmatig verblijf (meer) heeft op grond van het Unierecht. Dit besluit is geen terugkeerbesluit, maar een besluit tot beëindiging van het verblijfsrecht van eiseres op grond van het Unierecht. Dit betekent ook dat er geen land van terugkeer vermeld hoefde te worden in dit besluit. Het rechtsgevolg van dit besluit was dat eiseres Nederland binnen een maand moest verlaten. Niet is gebleken dat eiseres tegen dit besluit bezwaar heeft ingediend.. Het besluit van 12 juni 2023 staat dan ook in rechte vast en daarom is zware grond 3c van toepassing. Ook de lichte gronden 4c en 4d zijn van toepassing. Eiseres staat niet met een vaste woon- of verblijfsplaats ingeschreven in de Basisregistratie Personen en heeft ook niet met andere stukken aangetoond op welk vast adres zij te vinden is. Dat eiseres vaak op dezelfde plek rondzwerft is onvoldoende om een vaste woon- of verblijfplaats aan te nemen. Niet is bestreden dat eiseres niet over voldoende middelen van bestaan beschikt.
4. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen lichter middel hoefde toe te passen. Eiseres heeft een maand de tijd gehad om te vertrekken, maar heeft dat niet gedaan. Zij is blijven rondzwerven, heeft overlast veroorzaakt en heeft ook geen paspoort. Van het gestelde contact met stichting Barka is niet gebleken. Er zijn geen stukken of afspraken overgelegd. De medische situatie van eiseres is door verweerder meegewogen en zij is ook medisch behandeld. Niet is gebleken of met stukken onderbouwd dat zij vanwege haar medische problemen niet zou kunnen vliegen of in een situatie terechtkomt die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
5. Nu ook anderszins niet is gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2023 door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.