ECLI:NL:RBDHA:2023:1226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
09-010852-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld en mishandeling van een winkelmedewerker

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld en mishandeling van een winkelmedewerker. De feiten vonden plaats op 15 november 2021 in Leiden, waar de verdachte met geweld probeerde geld te stelen van een medewerker van een avondwinkel. De verdachte toonde een mes en dreigde de medewerker, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen was dat hij daadwerkelijk een mes had getoond. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het recidiverisico en de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan verschillende stoornissen. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de mishandeling. De rechtbank legde ook gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen op, om de veiligheid van anderen te waarborgen. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de impact op slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/010852-22 en 09/258572-20 (tul)
Datum uitspraak: 8 februari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 25 januari 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Anakhrouch en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. R.A.M. Kamphuis – Jansen van Rosendaal naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 november 2021 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam 1] ( [locatie] ), in elk geval aan een ander toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welke geweld of bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [slachtoffer] een mes heeft getoond/voorgehouden en/of tegen die [slachtoffer] (dreigend) heeft gezegd: "Geef me je geld, geef me je geld, geef me je geld" en/of die [slachtoffer] met kracht heeft geduwd en/of die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd/in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 15 november 2021 te Leiden [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] met kracht te duwen en/of meermalen met kracht tegen het hoofd/in het gezicht te slaan.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte met betrekking tot feit 1 partiële vrijspraak bepleit ten aanzien van het tonen van een mes. Voor het overige heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte een mes heeft getoond of voorgehouden aan de aangever. Uit het dossier volgt dat de verbalisant op de camerabeelden zag dat de verdachte een voorwerp in zijn hand hield dat leek op een mes. Er wordt echter niet omschreven dat de verdachte dit mes ook toonde aan de aangever, of hier dreigende bewegingen mee maakte. De aangever heeft dit ook niet verklaard. Hij heeft verklaard dat de verdachte een mes in zijn hand hield, maar niet dat hij dit toonde of ermee dreigde. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
3.4.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer [nummer] (onderzoek [naam 2] ), van de eenheid Den Haag, districtsrecherche Leiden - Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 150).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 januari 2023;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 15 november 2021 (p. 78 en 79);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 8 februari 2022 (p. 104 t/m 133);
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 15 november 2021 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig geldbedrag, dat aan [naam 1] ( [locatie] toebehoorde, weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welke geweld of bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, tegen die [slachtoffer] (dreigend) heeft gezegd: "Geef me je geld, geef me je geld, geef me je geld" en die [slachtoffer] met kracht heeft geduwd en die [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd/in het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 15 november 2021 te Leiden [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] met kracht te duwen en meermalen met kracht tegen het hoofd/in het gezicht te slaan.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden wordt opgelegd, en dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest, en daarnaast de maatregel van TBS met voorwaarden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld en mishandeling van de winkelmedewerker in [naam 1] . Hierbij heeft de verdachte het slachtoffer in het nauw gedreven en gesommeerd om hem geld te geven. Toen het slachtoffer dit niet deed, ontstond een worsteling waarbij de verdachte het slachtoffer meermalen tegen zijn hoofd heeft geslagen. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid. De verdachte heeft zich laten leiden door financieel gewin, zonder stil te staan bij de gevolgen die het bij het slachtoffer teweeg kan brengen. Ook brengen feiten als de onderhavige heftige gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg.
Het strafblad van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 augustus 2022. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij in de afgelopen jaren meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten, namelijk vermogensdelicten en geweldsdelicten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia Rapport, opgemaakt door [naam 3] , psychiater, op 14 oktober 2022 en [naam 4] , psycholoog, op 12 november 2022. Volgens de psychiater is bij de verdachte sprake van een licht verstandelijke beperking, ADHD en stoornissen in het gebruik van cannabis en lachgas. De psycholoog is van mening dat bij de verdachte sprake is van een gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale, borderline en narcistische trekken, een stoornis in cannabisgebruik, een ongespecificeerde stoornis gerelateerd aan lachgas, mogelijk een gokstoornis en een licht verstandelijke beperking. Beide deskundigen hebben geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het handelen van de verdachte kwam deels voort uit zijn impulsiviteit en het onvermogen om zijn gedragingen te plannen en de consequenties van zijn gedrag te overzien. Volgens de deskundigen is het recidiverisico hoog. Beide deskundigen komen tot het advies om de verdachte klinisch te laten behandelen, in het kader van een TBS met voorwaarden.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 28 december 2022. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog. De reclassering ziet mogelijkheden om de verdachte te begeleiden, omdat hij zich gemotiveerd toont voor een klinische behandeling. De reclassering adviseert om de volgende voorwaarden te verbinden aan de TBS: meewerken aan reclasseringstoezicht, meewerken aan een time-out, niet naar het buitenland gaan, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, drugsverbod, alcoholverbod, meewerken aan het vinden van werk of dagbesteding, meewerken aan schuldhulpverlening en geen andere huisvesting zonder toestemming. De reclassering adviseert om de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren. De reclassering adviseert daarnaast om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank overweegt dat de adviezen van de deskundigen worden gedragen door een uitgebreide en deugdelijke onderbouwing. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze adviezen. De rechtbank zal de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
De straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt ten aanzien van een overval op een winkel met meer dan licht geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 jaren vastgesteld.
Als strafverzwarende omstandigheid heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten en geweldsdelicten.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het ging om een poging tot een overval in ééndaadse samenloop met de bewezen verklaarde mishandeling en dat het handelen van de verdachte in verminderde mate aan hem toe te rekenen is. Daarnaast heeft de verdachte openheid gegeven over zijn handelen en hij heeft zich bereid verklaard om mee te werken aan een TBS met voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank, conform de eis van officier van justitie, een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De TBS-maatregel
De rechtbank zal voorts aan de verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden opleggen.
De rechtbank stelt daartoe vast dat het onder 1 bewezen verklaarde feit een misdrijf is, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Blijkens de inhoud van de hiervoor vermelde psychiatrische en psychologische rapportages bestond bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De deskundigen concluderen in hun rapportages – zoals hiervoor reeds vermeld – dat het feit in verminderde mate aan de verdachte moet worden toegerekend.
Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een hoog recidiverisico, zodat de veiligheid van anderen in het geding is. De rechtbank ontleent de inschatting van dat risico aan de inhoud van het Pro Justitia Rapport en het reclasseringsrapport.
Gelet op de stoornissen bij de verdachte, het aanwezige recidivegevaar en de ernst van het door de verdachte gepleegde feit is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van TBS noodzakelijk maken en dat niet kan worden volstaan met oplegging van alleen een gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
Uit het Pro Justitia Rapport blijkt verder dat de gedragsdeskundigen een TBS met voorwaarden het meest passende kader achten. Ook de reclassering adviseert TBS met voorwaarden op te leggen, zoals hiervoor vermeld.
De rechtbank is met de gedragsdeskundigen en de reclassering van oordeel dat aan de verdachte een TBS met voorwaarden kan worden opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank mede betrokken dat de verdachte heeft aangegeven bereid te zijn zich aan de voorwaarden te houden.
De rechtbank zal daarom beslissen tot oplegging van een TBS met voorwaarden en daarbij ter bescherming van de veiligheid van anderen de voorwaarden stellen die door de reclassering zijn geadviseerd en hieronder in het dictum worden weergegeven.
De dadelijke uitvoerbaarheid
Om te voorkomen dat tussen het einde van de detentie en de aanvang van de TBS met voorwaarden een periode zonder toezicht zal ontstaan, zal de rechtbank - gelet op het recidiverisico en de ernst van de stoornissen - op grond van artikel 38, zesde lid Sr bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Voorgenoemd bevel gaat conform artikel 38, zevende lid Sr in op het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging van een ander bevel tot vrijheidsbeneming, in dezelfde zaak gegeven, eindigt.
De duur
Indien in de toekomst alsnog zal worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, kan de totale duur van de TBS een periode van vier jaren te boven gaan nu het begane misdrijf was gericht tegen en gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon in de zin van artikel 38e, eerste lid, Sr.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de stoornissen van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de kans aanwezig is dat het recidiverisico na afloop van de TBS-maatregel nog niet tot een aanvaardbaar niveau is teruggedrongen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het noodzakelijk is om de verdachte daarnaast de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na de TBS met voorwaarden, indien dat nodig blijkt, onder toezicht te stellen, om zo het risico op herhaling van geweldsdelicten te minimaliseren. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van de 38z-maatregel is voldaan. Aan de verdachte wordt immers de maatregel van TBS met voorwaarden opgelegd. Daarnaast is de oplegging van de 38z-maatregel naar het oordeel van de rechtbank in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen. De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van die maatregel en het eventuele bepalen van specifieke voorwaarden zal in de laatste fase van de executie van de TBS-maategel met voorwaarden plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 15.800,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 800,- aan materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade tot een bedrag van € 200,- voor de kapotte bril en tot toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.000,-. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden. De officier van justitie heeft verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om toewijzing van de materiële schade te beperken tot € 200,- voor de kapotte bril, en om vergoeding van de immateriële schade te matigen tot een bedrag van maximaal € 2.500,-.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de kapotte telefoon, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat noch uit de vordering noch uit het procesdossier is gebleken dat de telefoon door het bewezen verklaarde feit kapot is gegaan.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de kapotte bril, is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden (materiële) schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Zij stelt de schade vast op € 150,-, gelet op de aanschafwaarde van de bril (€ 330,-) en de ouderdom van de bril (4,5 jaar). Het meer verzochte zal worden afgewezen.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Gelet op wat door de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.500,-. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Conclusie
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van €1.650,-, bestaande uit €150,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 november 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.650,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] .
De rechtbank bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 26 dagen. De toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
De rechtbank bepaalt daarnaast dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 09/258572-20 niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf reeds is bevolen bij vonnis van de politierechter van 29 december 2021.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft eveneens verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk te verklaren.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank, van 9 februari 2021 (parketnummer 09/258572-20), is de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf reeds is bevolen bij vonnis van de politierechter van 29 december 2021. De verdachte heeft deze voorwaardelijke gevangenisstraf volgens de justitiële documentatie ook uitgezeten. De rechtbank zal om die reden de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38, 38a. 38d, 38z, 45, 55, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
eendaadse samenloop van:
ten aanzien van feit 1:poging tot diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en/of dreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
en
ten aanzien van feit 2:mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (ACHTTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstellingvan de verdachte;
stelt daarbij de navolgende voorwaarden betreffende het gedrag van de terbeschikkinggestelde:
dat de veroordeelde:
1. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
2. meewerkt aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
• hij meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
• hij houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
• hij helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
• hij werkt mee aan huisbezoeken.
• hij geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
• hij vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
• hij werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
3. niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden gaat, zonder toestemming van de reclassering;
4. geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
5. geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
6. meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
7. wordt verplicht om zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling te laten opnemen en behandelen in de Woenselse Poort of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken (DIZ) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, zolang de reclassering dat in overleg met die instelling nodig acht. De veroordeelde neemt, indien voorgeschreven door de behandelaars, medicatie in, zo lang als zijn behandelaars nodig achten;
8. meewerkt aan een ambulant behandeltraject aansluitend aan de klinische fase. De
behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
9. meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt en nadat dit door de rechter is bevolen. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
10. meewerkt aan het vinden en behouden van passende huisvesting, ook als dat inhoudt beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
11. meewerkt aan het vinden van passend werk dan wel een zinvolle dagbesteding;
12. openheid geeft over zijn sociale netwerk en relaties;
13. meewerkt aan bewindvoering, indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris en in gaat op het moment dat de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak eindigt;
de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 1.650,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 november tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
bepaalt dat de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële schade voor de kapotte telefoon niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.650,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 26 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 09/258572-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. P.G. Salvadori, rechter,
mr. F. Bouman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2023.