ECLI:NL:RBDHA:2023:12320

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
23/596
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen kinderopvangtoeslag en herzieningsverzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2020 behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. Eiseres stelde dat zij eerder bezwaar had gemaakt, maar dat dit bezwaar niet door verweerder was ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift een fatale termijn van openbare orde is, die door verweerder ambtshalve moet worden beoordeeld. Aangezien eiseres niet met bewijsstukken kon aantonen dat zij eerder een bezwaarschrift had verzonden, werd het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Daarnaast werd het verzoek van eiseres om herziening van het primaire besluit afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1, niet-ontvankelijk is en dat het beroep tegen het bestreden besluit 2 ongegrond is. Wel wordt verweerder opgedragen om het door eiseres betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden. De rechtbank bepaalt verder dat verweerder het beroepschrift, dat gericht is tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek, als bezwaar dient te behandelen. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van bezwaarschriften en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/596

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve berekening van de kinderopvangtoeslag over het jaar 2020.
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 9 maart 2022 (het primaire besluit) de kinderopvangtoeslag over het jaar 2020 definitief berekend en voor een deel teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 7 december 2022 (het bestreden besluit 1) zijn de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en is het verzoek om herziening afgewezen.
1.2
Op 17 januari 2023 heeft eiseres beroep tegen dat besluit ingesteld. Op 11 juli 2023 heeft verweerder een herziene beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit 2). Bij besluit van 11 juli 2023 heeft verweerder het herzieningsverzoek van eiseres afgewezen. Op
17 juli 2023 heeft eiseres aanvullende gronden ingediend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder en [naam] als toehoorder. Eiseres heeft zich voor de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Bij besluit van 27 december 2019 is het voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2020 vastgesteld op € 11.245. Bij besluit van 23 november 2020 is het voorschot herzien naar € 9.821. Bij deze besluiten is rekening gehouden met de toeslagpartner van eiseres.
3. Bij besluit van 6 februari 2021 is het voorschot kinderopvangtoeslag over het jaar 2020 herzien naar € 14.836. Bij dit besluit is geen rekening gehouden met de toeslagpartner van eiseres.
4. Uit een tot de gedingstukken behorende gespreksnotitie blijkt dat eiseres naar aanleiding van het besluit van 6 februari 2021 op 21 mei 2021 telefonisch contact heeft opgenomen met verweerder met de vraag waarom haar toeslagpartner niet meer vermeld staat op het besluit. Aan eiseres is toen meegedeeld dat het toeslagpartnerschap hersteld zal worden. Uit deze gespreksnotitie volgt verder dat eiseres ervan op de hoogte was dat zij nieuwe beschikkingen zou ontvangen en dat zij de teveel ontvangen kinderopvangtoeslag en het kindgebonden budget zou moeten terugbetalen.
5. Verweerder heeft met het primaire besluit de kinderopvangtoeslag over het jaar 2020 definitief berekend op € 12.014. Eiseres moet hierdoor € 2.899, inclusief € 77 rente, terugbetalen van de aan haar als voorschot toegekende kinderopvangtoeslag.
6. Bij schrijven van 22 maart 2022, ontvangen door verweerder op 3 augustus 2022, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Verweerder heeft met het bestreden besluit 1 het bezwaar van eiseres wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om herziening
van het primaire besluit. Dit verzoek is in het bestreden besluit 1 afgewezen. Verweerder heeft in dit besluit wel toegezegd geen rente in rekening te zullen brengen.
Wat vindt eiseres in beroep?
7. Eiseres stelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres heeft eerder een bezwaarschrift ingediend, maar dat bezwaar is niet bij verweerder aangekomen. Eiseres is het verder niet eens met de terugvordering van de kinderopvangtoeslag, omdat het aan verweerder te wijten is dat er een te hoog bedrag aan kinderopvangtoeslag is uitgekeerd. Verweerder heeft namelijk uit eigen beweging haar toeslagpartner verwijderd, met als gevolg dat zij teveel toeslag heeft ontvangen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Verweerder heeft hangende beroep het bestreden besluit 1 herzien, omdat volgens verweerder de beslissing op het bezwaar niet voldoende gemotiveerd was en daarnaast bevatte het besluit op het verzoek om herziening een onjuiste rechtsmiddelclausule. Verweerder heeft zich daarom in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat hij aanleiding ziet voor een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
9. Met het bestreden besluit 2 zijn de bezwaren van eiseres wederom niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2. Nu het bestreden besluit 1 door het bestreden besluit 2 is vervangen, heeft eiseres geen belang meer bij de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit 1. Het beroep van eiseres, voor zover dat is gericht tegen het bestreden besluit 1, zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
10. Met betrekking tot het bestreden besluit 2, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat bij verweerder is ingediend. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen op de dag na de dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking. Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop die beschikking is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
11. Vaststaat dat het bezwaarschrift niet tijdig ingediend. Eiseres heeft aangevoerd dat zij al eerder bezwaar heeft gemaakt, maar dat verweerder dat bezwaar niet heeft ontvangen. Daarom heeft zij voor de tweede maal bezwaar gemaakt. Gelet op het dossier is er door verweerder kennelijk niet eerder dan 3 augustus 2022 een bezwaarschrift van eiseres ontvangen. Eiseres heeft ook niet met nadere stukken, bijvoorbeeld een verzendbewijs, aannemelijk gemaakt dat zij eerder een bezwaarschrift aan verweerder heeft verzonden. De rechtbank overweegt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift een fatale termijn van openbare orde is, die door verweerder ambtshalve moet worden beoordeeld. Dit brengt met zich dat het bezwaar zonder verschoonbare omstandigheden, zoals in dit geval, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Verweerder heeft dus terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is in zoverre ongegrond.
12. Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 van 11 juli 2023 ook het verzoek van eiseres om herziening van het primaire besluit van 9 maart 2022 afgewezen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven het beroep van eiseres, voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek, in behandeling te zullen nemen als een bezwaar, nu tegen dit deel van het bestreden besluit 2 geen rechtstreeks beroep open staat. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat verweerder het beroepschrift, voor zover gericht tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek van het primaire besluit van 9 maart 2022, als bezwaar dient te behandelen. Nu verweerder reeds in het bezit is van de betreffende gedingstukken, zal de rechtbank deze niet opnieuw toezenden en volstaan met deze mededeling.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank is van oordeel dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover dat gericht is tegen het bestreden besluit 1 en ongegrond voor zover dat zich richt tegen het bestreden besluit 2. Wel is er gelet op het nadere standpunt van verweerder aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 50 vergoedt.
Voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek van het primaire besluit van 9 maart 2022 in het bestreden besluit 2 van 11 juli 2023, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit als bezwaar in behandeling dient te nemen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1;
- verklaart het beroep ongegrond voor zover gericht tegen het bestreden besluit 2;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden;
- bepaalt dat verweerder het beroepschrift, voor zover gericht tegen de afwijzing van het herzieningsverzoek in het bestreden besluit 2, door verweerder in behandeling dient te worden genomen als bezwaar tegen dat besluit.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
29 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.