ECLI:NL:RBDHA:2023:12366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22953
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening tegen feitelijke uitzetting naar Frankrijk

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 augustus 2023, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen. Verzoeker, die in het bezit is van een v-nummer, had bezwaar gemaakt tegen zijn feitelijke overdracht aan Frankrijk, gepland op 14 augustus 2023. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had verzoeker op 7 augustus 2023 geïnformeerd over de vluchtgegevens. Verzoeker is vrijgesteld van griffierecht vanwege betalingsonmacht. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting.

De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker en de staatssecretaris af. Verzoeker stelt dat hij niet aan Frankrijk kan worden overgedragen vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en verwijst naar verschillende rapporten en artikelen die de opvangproblemen in Frankrijk onderbouwen. De voorzieningenrechter stelt echter vast dat de argumenten van verzoeker niet nieuw zijn en dat eerdere uitspraken van de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State reeds hebben geoordeeld dat de staatssecretaris van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Verzoeker heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een andere conclusie rechtvaardigen.

Uiteindelijk concludeert de voorzieningenrechter dat het verzoek om voorlopige voorziening niet slaagt en wijst het af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22953

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. D. van Elp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: M.F. Aly).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de feitelijke overdracht aan Frankrijk.
1.1.
Met een kennisgeving van 7 augustus 2023 heeft de staatssecretaris verzoeker geïnformeerd over de vluchtgegevens voor zijn overdracht aan Frankrijk. Verzoeker zal op 14 augustus 2023 om 11.45 uur uitreizen naar Lyon. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Verzoeker is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
1.4.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.1.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van de staatssecretaris die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoeker als volgt af.
3. De staatssecretaris heeft verzoeker medegedeeld dat hij op 14 augustus 2023 zal worden overgedragen naar Frankrijk. Verzoeker heeft daarom een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening. De voorzieningenrechter moet beoordelen of de overdracht moet worden verboden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
4. Verzoeker is van mening dat hij niet aan Frankrijk kan worden overgedragen, omdat ten aanzien van Frankrijk niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verzoeker voert aan dat Frankrijk al jaren te maken heeft met opvangproblemen. Er zijn te weinig opvangplekken en mensen leven op straat. Verzoeker heeft dit zelf meegemaakt en heeft hierover geklaagd bij de autoriteiten. Dit heeft tot niets geleid. Ter onderbouwing verwijst verzoeker naar het AIDA-rapport over Frankrijk (update 2021), een artikel van Wynia's Week van 3 september 2022, een artikel uit de Groene Amsterdammer van 30 maart 2022, een artikel van NOS van 18 mei 2023, een item van NOS van 7 juni 2023, een artikel van NOS van 8 juni 2023 en een artikel van RTL Nieuws van 12 mei 2023 en het arrest M.K. tegen Frankrijk. [1]
5. De voorzieningenrechter overweegt dat – zoals de staatssecretaris terecht stelt – uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt is tot een bezwaar over de wijze waarop de staatssecretaris van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van zo’n bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. In dat geval moet de vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten aanzien van wat hij heeft aangevoerd (of had kunnen aanvoeren) tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit. [2]
6. Wat verzoeker in bezwaar heeft aangevoerd verschilt in de kern niet van wat hij heeft aangevoerd bij de rechtbank in de uitspraak van 14 juli 2023 [3] over het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag omdat Frankrijk daarvoor verantwoordelijk is en de daarop volgende uitspraak in hoger beroep van 25 juli 2023. Door de rechtbank is in die uitspraak, op basis van dezelfde stukken als die verzoeker nu aanvoert, reeds geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat verzoeker kan klagen bij de Franse autoriteiten bij een eventueel gebrek aan opvang. Dit is in hoger beroep bevestigd. Verzoeker komt nu niet met iets nieuws. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat deze bezwaargronden geen redelijke kans van slagen hebben slagen en leidt dus niet tot het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

7. Het verzoek slaagt niet. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Het arrest van het EHRM van 8 december 2022, ECLI:CE:ECHR:2022:1208JUD003434918.