ECLI:NL:RBDHA:2023:12373

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.21820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met verzoek om schadevergoeding na onrechtmatige vrijheidsontneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 8 augustus 2023 opgeheven, waarna de rechtbank op 9 augustus 2023 de zaak heeft behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring onrechtmatig was geworden per 25 juli 2023, omdat verweerder niet voortvarend had gehandeld in de uitzetting van eiser. Eiser had aangevoerd dat hij door psychische problematiek niet in staat was om gehoord te worden voorafgaand aan de maatregel van bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat eiser niet in staat was om gehoord te worden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.500 voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 15 dagen. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 1.674, te betalen aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.21820

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 8 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2023 op zitting behandeld te Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Verweerder heeft bij brief van 8 augustus 2023 kenbaar gemaakt bereid te zijn de schade te vergoeden voor de periode van 25 juli 2023 tot en met 8 augustus 2023. Verweerder heeft toegelicht dat de maatregel niet van meet af aan onrechtmatig is, maar onrechtmatig is geworden omdat verweerder niet voortvarend heeft gehandeld. Er is namelijk op 25 juli 2023 een aanvraag voor een lp [2] verstuurd naar de Algerijnse autoriteiten, terwijl ingezet had moeten worden op vertrek naar Tunesië.
4. Eiser handhaaft het beroep en voert aan dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is. Op de beroepsgronden van eiser zal hierna worden ingegaan.
Gehoor voorafgaand aan de bewaring
5. Eiser voert aan dat hij vanwege zijn psychische problematiek onvoldoende in staat was gehoord te worden voorafgaand aan de maatregel van bewaring. Na afbreking van het gehoor vanwege het gedrag van eiser heeft hij geautomutileerd en is hij door de ambulancedienst naar het Spaarne Gasthuis overgebracht. Door de arts aldaar is gezien dat eiser een geschiedenis van automutilatie heeft. De arts heeft geadviseerd eiser psychiatrische hulp aan te bieden. Eiser is daarna niet meer gehoord. Verweerder heeft zich onvoldoende ingespannen om informatie over eisers belangen te verzamelen. Volgens eiser is daarom artikel 5.2 van het Vb [3] geschonden.
6. Uit het proces-verbaal van gehoor van 20 juli 2023 blijkt het gehoor om 14:31 uur is aangevangen en om 15:07 is afgebroken vanwege het gedrag van eiser. De verbalisant heeft in het proces-verbaal opgemerkt dat eiser niet meer voor rede vatbaar was en dat verdere vragen niet meer zijn gesteld omdat eiser weigerde mee te werken aan een normaal gesprek.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat niet is gebleken dat eiser niet in staat was om gehoord te worden, omdat eiser geen informatie heeft overgelegd waaruit dit blijkt. De omstandigheid dat eiser een geschiedenis van automutilatie heeft en na het afbreken van het gehoor in de ophoudruimte heeft geautomutileerd, maakt nog niet dat eiser niet in staat was om gehoord te worden. Dat de arts door wie eiser is gezien heeft geadviseerd eiser psychische hulp aan te bieden, leidt niet tot een andere conclusie. Dit advies ziet immers op de detentiegeschiktheid van eiser en niet op zijn vermogen om gehoord te worden. Eiser wordt verder niet gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een schending van artikel 5.2 van het Vb. Eiser is tijdens het gehoor op 20 juli 2023 in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op de voorgenomen inbewaringstelling te geven en zijn belangen naar voren te brengen. Dat het gehoor vroegtijdig beëindigd is, vanwege het gedrag van eiser zelf, maakt niet dat het gehoor niet voldoet aan artikel 5.2, eerste lid van het Vb.
Gronden van de maatregel
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde.
Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
9. Eiser heeft de zware en lichte gronden, met uitzondering van zware grond 3a, niet bestreden. De onbestreden gronden zijn feitelijk juist en voldoende toegelicht, zodat deze aan de maatregel ten grondslag konden worden gelegd en de maatregel ook kunnen dragen. Wat eiser heeft aangevoerd over zware grond 3a behoeft daarom geen bespreking.
Lichter middel en belangenafweging
10. Eiser voert aan dat zijn psychische problematiek en de gebeurtenissen tijdens en na het gehoor voorafgaande aan de bewaring onvoldoende zijn betrokken bij de afweging van de belangen.
11. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast, mede gelet op het feit dat eiser in korte tijd meerdere keren in aanraking is geweest met de politie. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet gebleken is van omstandigheden die de detentie van eiser onevenredig bezwarend maken. Verweerder heeft daarbij de door eiser aangevoerde psychische omstandigheden meegewogen in de maatregel, maar overwogen dat niet is gebleken dat eiser detentieongeschikt is en terecht gesteld dat eiser medische zorg in het detentiecentrum kan krijgen.
Voortvarend handelen
12. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat per 25 juli 2023 onvoldoende voortvarend is gehandeld aan de uitzetting van eiser, nu op die datum een lp-aanvraag is verzonden aan de Algerijnse autoriteiten terwijl eiser blijkens het terugkeerbesluit naar Tunesië dient terug te keren. De maatregel van bewaring was daarom met ingang van 25 juli 2023 onrechtmatig geworden.
Conclusie
13. Het beroep is gegrond.
14. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 15 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 15 x € 100 (verblijf detentiecentrum) = € 1.500.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser
tot een bedrag van € 1.500 (
duizendvijfhonderd euro), te betalen door de griffier en beveelt
de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674
(
duizendzeshonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Laissez-passer.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.