ECLI:NL:RBDHA:2023:12375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/633985 / HA ZA 22-714
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J.-A. Seinen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling echtelijke woning en uitleg echtscheidingsconvenant met toepassing van artikel 3:300 lid 2 BW

In deze zaak gaat het om de verdeling van de echtelijke woning na een echtscheiding tussen de man en de vrouw, die op 16 juni 2008 in Paramaribo zijn getrouwd. De echtscheiding werd uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 10 april 2013, en aan de beschikking was een echtscheidingsconvenant gehecht. Dit convenant bevatte afspraken over de verdeling van de echtelijke woning, waarbij de man de woning zou blijven bewonen en de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek zou worden ontslagen. Echter, na de echtscheiding hebben partijen geen stappen ondernomen om de eigendom van de woning bij de notaris over te dragen.

De man vordert nu dat de vrouw meewerkt aan de levering van haar aandeel in de woning aan hem, zonder dat zij daarvoor enige vergoeding ontvangt. De vrouw daarentegen betwist de vordering van de man en heeft eigen vorderingen ingediend, waaronder een verzoek om de man te veroordelen tot betaling van de helft van de netto overwaarde van de woning en een gebruiksvergoeding.

De rechtbank oordeelt dat de man de vrouw niet hoeft te vergoeden, omdat de afspraken in het echtscheidingsconvenant en het gedrag van partijen na de echtscheiding erop wijzen dat zij de financiële gevolgen van de echtscheiding al hadden afgewikkeld. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw af en compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing houdt in dat de vrouw moet meewerken aan de levering van haar aandeel in de woning aan de man, zonder vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/633985 / HA ZA 22-714
Vonnis van 5 juli 2023
in de zaak van
[de man], te [plaats] ,
eisende partij in conventie en gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.B. Peters te Zoetermeer,
tegen
[de vrouw], te [plaats] ,
gedaagde partij in conventie en eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit:
- de dagvaarding 10 augustus 2022 met producties 1-8,
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties 9-19,
- het tussenvonnis van 15 februari 2023,
- het bericht van de griffie met daarin een zittingsagenda van 12 mei 2023,
- het B-formulier van 12 mei 2023 van de man met producties 20-28.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 mei 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er ter zitting is besproken; deze aantekeningen zitten in het griffiedossier.
1.3.
Ten slotte is de datum bepaald waarop dit vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
De man en de vrouw zijn op 16 juni 2008 getrouwd in Paramaribo, in algehele gemeenschap van goederen.
2.2.
Bij beschikking van 10 april 2013 heeft de Rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen hen uitgesproken. Deze beschikking is op 17 april 2013 ingeschreven in de openbare registers.
2.3.
Aan de echtscheidingsbeschikking was een echtscheidingsconvenant gehecht. Dit convenant was opgesteld door een advocaat die voor beide partijen gezamenlijk optrad.
2.4.
In het echtscheidingsconvenant, dat anderhalve bladzijde beslaat, staat onder meer het volgende:
ECHTELIJKE WONING
- De man zal de echtelijke woning gelegen aan de [adres] blijven bewonen. Partijen werken mee aan de overdracht waarbij de man de eigendom van de woning zal verkrijgen. De vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek dmv een akte van verdeling via de Notaris.
(…)
VRIJWARING EN FINALE KWIJTING
Partijen verklaren voorts, behoudens vorenomschreven rechten en verplichtingen, niets meer van elkaar te vorderen te hebben uit welken hoofde dan ook en elkander door ondertekening
2.5.
Voordat de vrouw het echtscheidingsconvenant tekende, heeft de gezamenlijke advocaat haar apart genomen om haar te vragen of zij geen aanspraak maakte op partneralimentatie, en om haar erop te wijzen dat het gebruikelijk is om de echtelijke woning voor de verdeling te laten taxeren. De vrouw heeft het convenant daarna getekend.
2.6.
Partijen hebben na de echtscheidingsbeschikking geen stappen ondernomen om de eigendom van de woning bij de notaris (goederenrechtelijk) aan de man over te dragen.

3.Wat vorderen partijen?

3.1.
De man vordert – samengevat – om de vrouw te veroordelen eraan mee te werken dat haar aandeel in de echtelijke woning aan hem wordt geleverd, en wel zonder dat zij daar enige vergoeding voor ontvangt. Als zij niet meewerkt, vordert de man dat dit vonnis in de plaats van haar medewerking treedt, zodat haar aandeel ook zonder haar medewerking aan hem kan worden geleverd op grond van artikel 3:300 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Verder vordert de man om de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De vrouw vindt dat de vordering van de man moet worden afgewezen. Zij heeft ook eigen vorderingen ingediend, namelijk – kort gezegd – dat de rechtbank bepaalt dat de man haar de helft van de netto overwaarde op de datum van overdracht moet betalen, en ook een vergoeding voor het gebruik van de woning van € 36.968,08, vermeerderd met een bedrag van € 185,85 vanaf 1 januari 2022 tot de dag waarop haar aandeel aan de man wordt geleverd. Daartoe vordert zij dat de rechtbank vervangende toestemming zal verlenen om de woning te laten taxeren. Tenslotte vordert de vrouw om de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3.
De man vindt dat de vorderingen van de vrouw moeten worden afgewezen.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
De vordering van de man berust op de stelling dat partijen de echtelijke woning in het echtscheidingsconvenant al hebben verdeeld. Volgens de man hebben de vrouw en hij destijds besproken dat de woning ‘onder water stond’, omdat de WOZ-waarde lager was dan de hypothecaire lening die nog openstond. Volgens de man hebben partijen er toen bewust en ondubbelzinnig voor gekozen dat hij alle lasten voor het huis en het risico van de hypotheek op zich nam. Dat heeft hij na de scheiding ook steeds gedaan. Hoewel de vrouw formeel niet uit de hoofdelijkheid is ontslagen, heeft haar naam nooit op de hypotheekakten of in de openbare registers gestaan, omdat de man de woning en de hypotheek al voor het huwelijk had en deze altijd alleen op zijn naam zijn blijven staan. Daarom dachten partijen dat er na de echtscheidingsbeschikking verder geen handelingen meer nodig waren, aldus de man.
4.2.
De vrouw vindt dat de woning nog niet is verdeeld omdat de verdeling niet is geformaliseerd en de vrouw nooit formeel uit de hoofdelijkheid is ontslagen. De vrouw vindt dat het op de weg van de man had gelegen om wel naar de notaris te gaan: in het convenant stond dat dat moest. De man was ook veel ouder dan de vrouw, en was al een keer gescheiden zodat hij wist hoe dat moest. De man had ook een vriend met juridische kennis die hem adviseerde, en de man had de tekst van het convenant aangeleverd. Partijen hebben volgens de vrouw niet besproken dat de woning minder waard was dan de hypotheekschuld. De WOZ-waarde is ook niet hetzelfde als de marktwaarde van een huis. De vrouw was op het moment van de echtscheiding nog heel jong en kon niet op tegen het overwicht van de man. Bij die stand van zaken moet volgens de vrouw gewoon volgens de hoofdregel worden verdeeld, namelijk tegen de waarde op het moment dat haar aandeel in de woning bij de notaris aan de man wordt geleverd.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak geldt als peildatum voor de waardering van tot de huwelijksgemeenschap behorende goederen in de regel de datum van de feitelijke verdeling. Dit is slechts anders als partijen een andere datum zijn overeengekomen, of als op grond van redelijkheid en billijkheid een andere datum moet worden aanvaard.
Het enkele feit dat partijen met wederzijdse toestemming de tot de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap behorende goederen hebben verdeeld, brengt nog niet mee dat zij een verdeling als bedoeld in artikel 3:182 BW zijn overeengekomen. Een feitelijke verdeling met wederzijdse instemming impliceert volgens de Hoge Raad niet zonder meer dat partijen het over de financiële consequenties van de verdeling (het ontstaan van vorderingen uit over- en onderbedeling) eens zijn geworden. Dit is wel noodzakelijk om in onderling overleg de verdeling tot stand te brengen.
Wanneer uitsluitend een feitelijke verdeling met wederzijdse instemming heeft plaatsgevonden en protest in verband met de financiële consequenties daarvan uitblijft, mogen partijen er onder omstandigheden wel op vertrouwen dat de wederpartij ook rechtens met die verdeling instemt (artikel 3:35 BW).
4.4.
De rechtbank moet dus beoordelen of de man het convenant en de gang van zaken daarvoor en daarna zo heeft mogen begrijpen dat de vrouw en hij het ook over de financiële consequenties van de verdeling eens waren geworden. De rechtbank is van oordeel dat de man dit inderdaad zo heeft mogen begrijpen; dit oordeel berust op de volgende overwegingen.
4.4.1.
Uit de tekst van het convenant en uit hoe partijen zich sinds 2013 hebben gedragen, volgt duidelijk dat het de bedoeling was dat de woning aan de man werd toebedeeld en dat de man het uitsluitend gebruik van de woning zou krijgen. De vrouw betwist dit ook niet.
4.4.2.
Het echtscheidingsconvenant is erg kort, zodat geen enkele bepaling is ‘verstopt’ in zeeën van tekst. Alles wat er staat, valt op en is relevant. In het convenant staat dat de man de eigendom van de woning
zalverkrijgen, en dat de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de hypotheek
zalworden ontslagen
door middel vaneen akte van verdeling via de notaris. Deze bepalingen onderstreepten dat zowel de verdeling als het ontslag uit de hoofdelijkheid zouden worden gerealiseerd door een akte van verdeling waarvoor partijen naar een notaris moesten gaan.
4.4.3.
Voor zover de man zich beroept op de bepaling over finale kwijting, merkt de rechtbank op dat deze gold “
behoudens vorenomschreven rechten en verplichtingen”, dus alleen voorzover aan de voorwaarden uit het convenant is voldaan. De akte van verdeling is er niet gekomen; daarom hecht de rechtbank bij de uitleg van de afspraken van partijen over de verdeling van de woning weinig betekenis aan de bepaling over finale kwijting.
4.4.4.
Bijzonder in deze zaak is dat de vrouw nooit op de hypotheek heeft gestaan, dat de bank nooit met haar heeft gecommuniceerd over de hypotheek, en dat de vrouw ook nooit als eigenaar in de openbare registers geregistreerd heeft gestaan. Hoewel de vrouw door het huwelijk in gemeenschap van goederen juridisch wel mede-eigenaar van de woning was geworden, is zij bij de bank en anderen niet als zodanig bekend geweest. Het risico dat de bank of andere schuldeisers ten aanzien van de woning ook de vrouw zouden aanspreken, was daardoor beperkt. De rechtbank acht het aannemelijk dat partijen hierdoor dachten dat het toch niet nodig was om naar de notaris te gaan; niet voor de overdracht van de eigendom aan de man en ook niet om de vrouw uit de hoofdelijkheid te ontslaan. De vrouw heeft na 2013 ook nooit gevraagd om alsnog uit de hoofdelijkheid te worden ontslagen – zij vordert dat ook nu niet.
4.4.5.
De afspraak tussen partijen dat de man in de woning mocht blijven wonen, maakt het begrijpelijk (en gebruikelijk) dat hij de gebruikerslasten en de kosten voor het gewone onderhoud aan de woning na het vertrek van de vrouw alleen heeft betaald. Dat is anders voor de aflossing van de hypotheek en de kosten voor de aan de hypotheek verbonden levensverzekering: die waren nodig om vermogen in de woning op te bouwen. Als de vrouw meende dat zij als mede-eigenaar nog meedeelde in de waarde van de woning, had zij ook moeten bijdragen aan de opbouw van vermogen in de woning. Dat heeft zij sinds de echtscheiding – inmiddels dus al een decennium – niet gedaan. Ook aan verbeteringen aan de woning, die de waarde van de woning hebben verhoogd, heeft de vrouw sinds 2013 niets bijgedragen.
4.4.6.
Totdat de man haar vroeg om alsnog mee te werken aan de goederenrechtelijke levering van haar aandeel in de woning, heeft de vrouw nooit aanspraak gemaakt op de overwaarde of enige andere vergoeding voor haar aandeel in de woning. Stilzitten alleen is niet voldoende voor afstand van recht, maar in samenhang met de omstandigheden genoemd in 4.4.1-4.4.5 maakt het in deze zaak wel aannemelijk dat de vrouw het afgelopen decennium ook heeft gedacht dat de financiële gevolgen van de echtscheiding al waren afgewikkeld en dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hadden.
4.5.
De primaire vordering van de man zal daarom worden toegewezen op de manier als hierna vermeld in de beslissing.
In reconventie
4.6.
De toewijzing van de primaire vordering van de man betekent dat de man de vrouw niet de helft van de netto overwaarde hoeft te betalen. De rechtbank zal de vordering van de vrouw om de man daartoe te veroordelen daarom afwijzen. Dit geldt ook voor de daarmee samenhangende vorderingen ziend op de (vervangende toestemming tot) taxatie van de woning.
4.7.
Uit rechtsoverwegingen 4.4.1, 4.4.5 en 4.4.6 volgt verder dat de man de vrouw geen gebruiksvergoeding hoeft te betalen. Ook deze vordering van de vrouw wijst de rechtbank dus af.
Proceskosten
4.8.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
In conventie:
5.1.
veroordeelt de vrouw om op het tijdstip dat zal worden bepaald door de door de man aan te wijzen en te betalen notaris – op zijn vroegst twee dagen na betekening van dit vonnis aan de vrouw – haar medewerking te verlenen aan de levering aan de man van haar aandeel in de woning aan de
[adres], zonder dat haar daarvoor enige vergoeding toekomt,
5.2.
bepaalt dat, als de vrouw niet (tijdig) voldoet aan het bepaalde onder 5.1, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van het deel van de notariële akte van levering, waaruit moet blijken van de wilsverklaring van de vrouw dat zij haar aandeel in de woning levert aan de man,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde,
In reconventie:
5.6.
wijst de vorderingen van de vrouw af,
5.7.
en compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2023.