ECLI:NL:RBDHA:2023:12397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
NL22.23078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor arbeid als zelfstandige

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 7 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser betoogt dat de staatssecretaris zijn aanvraag had moeten doorsturen naar de Minister van Economische Zaken en Klimaat, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid kan verlangen dat een vreemdeling de vereiste stukken overlegt. De rechtbank concludeert dat een volledig onderbouwd ondernemingsplan noodzakelijk is voordat de aanvraag kan worden doorgestuurd naar de Minister.

Eiser stelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn aanvraag onvolledig is ingediend. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet de vereiste stukken heeft overgelegd die nodig zijn om te beoordelen of hij aan het vereiste van een ‘wezenlijk Nederlands belang’ voldoet. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is en dat de afwijzing van eisers aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.23078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 7 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 23 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de staatssecretaris de aanvraag van eiser door moeten sturen naar de Minister van Economische Zaken en Klimaat?
5. Eiser betoogt ten eerste dat de staatssecretaris in ieder geval zijn aanvraag door had moeten sturen naar de Minister van Economische Zaken en Klimaat (Minister). Onder het oude beleid moesten alle aanvragen worden doorgestuurd naar de Minister. Het huidige beleid, dat bij een onvolledige aanvraag de aanvraag niet door de staatssecretaris naar de Minister wordt gestuurd, is volgens eiser aan te merken als een procedurele beperking in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij het Associatieverdrag EEG-Turkije, de zogenaamde standstill-bepaling. Het Hof van Justitie heeft in het arrest Tum en Dari [1] overwogen dat alle beperkingen die de vrijheid van vestiging van Turkse onderdanen belemmeren moeten worden opgeheven. Dit is ook vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraak van 6 maart 2008. [2]
Daarnaast volgt uit meerdere adviesrapporten dat een volledig onderbouwd ondernemingsplan niet in de weg staat aan het verstrekken van een positief advies door de Minister. Ook heeft de staatssecretaris ten onrechte aangegeven dat eiser niet de door hem behaalde originele diploma’s met de daarbij behorende waardering heeft overlegd. Deze diplomaeis heeft lange tijd niet gegolden voor Turkse onderdanen. Dit is pas recent een eis geworden en het (her)invoeren van deze is eis dan ook een beperking in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. Hierdoor wordt het voor aanvragers met de Turkse nationaliteit namelijk moeilijker om hun vrijheid van vestiging uit te oefenen.
Eiser stelt dan ook dat de staatssecretaris zijn bevoegdheid heeft overschreden door zijn aanvraag inhoudelijk te toetsen.
5.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich ten eerste terecht op het standpunt dat geen sprake is van een inhoudelijke beoordeling van het ondernemingsplan, omdat de beoordeling uitsluitend gaat over de vraag of de aanvraag voldoende met stukken is onderbouwd.
Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling dat de staatssecretaris in redelijkheid kan verlangen dat een vreemdeling de vereiste stukken overlegt die zijn opgenomen in paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 om te beoordelen of de vreemdeling aan het vereiste van het dienen van een wezenlijk Nederlands belang voldoet. Het overleggen van een volledig onderbouwd ondernemingsplan is nodig voor de beoordeling van de levensvatbaarheid van een onderneming en daarom niet in strijd met de standstill-bepaling. [3] Eisers verwijzing naar het arrest Tum en Dari kan dus niet slagen.
Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er oud beleid gold waarbij alle aanvragen, ongeacht of ze zijn onderbouwd of niet, werden doorgestuurd naar de Minister. Door eiser is verwezen naar diverse adviesrapporten waaruit zou volgen dat een onvolledig ondernemingsplan niet in de weg staat aan een positief advies van de Minister, maar hij heeft dit op geen enkele wijze concreet gemaakt.
Verder volgt de rechtbank het betoog van eiser niet dat een diplomaeis een beperking is in de zin van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol. Van eiser mag verwacht worden dat hij zijn vakinhoudelijke expertise onderbouwt en concretiseert. Dit kan gedaan worden door het overleggen van een diploma, maar ook op andere wijze, zoals bijvoorbeeld het aantonen van werkervaring of het doorgeven van referenties. Dit vereiste is onderdeel van de documentatievereisten van een aanvraag, waarvan de Afdeling heeft geoordeeld dat dat deze niet in strijd zijn met de standstill-bepaling.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat een ondernemingsplan volledig onderbouwd moet zijn voordat deze kan worden doorgestuurd naar de Minister.
Mocht de staatssecretaris het standpunt innemen dat de aanvraag onvolledig is ingediend?
6. Eiser betoogt vervolgens dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag onvolledig is ingediend, omdat eiser alle relevante en vereiste informatie in zijn ondernemingsplan heeft opgenomen. Het ondernemingsplan en de onderbouwde stukken zijn opgesteld door een extern bureau welke de stukken gecontroleerd heeft op volledigheid. Daarnaast heeft de staatssecretaris meerdere onderdelen als ontbrekend aangemerkt, terwijl deze wel in het ondernemingsplan te vinden zijn, zoals de persoonlijke gegevens van de onderneming en de organisatie. Verder stelt eiser dat wel degelijk een onderbouwde marktanalyse met doelgroep en concurrentieanalyse is overlegd. De stukken die de staatssecretaris in het bestreden besluit noemt zijn echter volstrekt onhaalbaar om te overleggen voor een nieuwe onderneming. Daar komt bij dat het overleggen van deze stukken impliceert dat eiser al ruimschoots met zijn onderneming moet zijn begonnen zonder hiertoe een verblijfsvergunning te hebben. Verder blijkt uit de bewoording van Bijlage 8aa van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 dat een concrete (naar omvang in tijd en geld) intentieverklaring voldoende onderbouwing is. Eventueel al verkregen opdrachten kunnen overlegd worden, maar dit is geen eis wanneer nog geen sprake is van verkregen opdrachten. Verder stelt eiser dat hij zich niet kon inschrijven in de Kamer van Koophandel (KvK), omdat voor de inschrijving een BSN vereist is. Eiser beschikt niet over een verblijfadres en een BSN, waardoor hij zijn onderneming niet kan inschrijven in de Kamer van Koophandel. Eiser kan zich ook niet inschrijven in de Registratie Niet-Ingezetenen (RNI), aangezien dit bedoeld is voor personen die korter dan vier maanden in Nederland verblijven. Nu eiser zich als zelfstandig ondernemer in Nederland wenst te vestigen is duidelijk dat hij langer dan vier maanden in Nederland zal verblijven. Daar komt bij dat de wachttijd voor inschrijving in de RNI maanden kan duren, aangezien er maar 19 gemeenten in Nederland zijn waarbij inschrijving in de RNI mogelijk is. Ook is het überhaupt niet mogelijk om met een RNI-nummer een inschrijving in de KvK te doen, aangezien dit tegenwoordig slechts mogelijk is met een DigiD. En een DigiD kan slechts weer verkregen worden met een BSN.
6.1.
Dit betoog slaagt niet. Tussen partijen staat vast dat eiser geen uittreksel uit het Handelsregister van de KvK heeft overgelegd waar de inschrijving van zijn onderneming uit blijkt. Dit is wel een vereiste om de door eiser verzochte verblijfsvergunning te verkrijgen. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat dit hem niet kan worden tegenworpen. De staatssecretaris heeft gemotiveerd dat eiser zich in de RNI kan inschrijven om zo een BSN te verkrijgen, zodat hij zich daarmee kan inschrijven bij de KvK. Gelet op het tijdsverloop had eiser, ook al zouden er langere wachttijden zijn, inmiddels de beschikking kunnen hebben over een RNI-nummer. De staatssecretaris heeft op de zitting toegelicht dat als de verblijfsvergunning aan eiser zou worden verleend, de inschrijving in de Basisregistratie Personen (Brp) kan volgen. Omdat eiser niet kan aantonen dat zijn onderneming staat ingeschreven in het Handelsregister van de KvK, voldoet hij alleen daarom al niet aan de vereisten van het door hem verzochte verblijfsdoel.
6.2.
Daar komt nog bij dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet de vereiste stukken heeft overlegd die nodig zijn om te beoordelen of eiser aan het vereiste van een ‘wezenlijk Nederlands belang’ voldoet. Eiser heeft zijn vakinhoudelijke expertise niet met stukken onderbouwd, geen gedegen marktanalyse en concurrentieanalyse overgelegd en hij heeft ook de financiële gegevens niet met financiële stukken onderbouwd. Eiser heeft daarnaast niet onderbouwd dat hij niet de beschikking kan krijgen over de vereiste stukken. De enkele stelling dat het voor een nieuwe onderneming onmogelijk is om de stukken die zijn opgenomen in het bestreden besluit te overleggen, is onvoldoende. De staatssecretaris heeft er op de zitting terecht op gewezen dat er een aantal stukken zijn die door een startende ondernemer niet overgelegd kunnen worden, zoals bijvoorbeeld BTW aangiftes en definitieve jaarrekeningen. Dit maakt echter niet dat van eiser niet verwacht kan worden dat hij andere (financiële) stukken, zoals een financiële onderbouwing voor de omzet- en liquiditeitsprognoses indient. Dit heeft hij niet gedaan en ook niet toegelicht waarom hij niet de beschikking kan krijgen over deze stukken. Dat het overlegde ondernemingsplan is opgesteld en gecontroleerd door een ervaren boekhouder, betekent nog niet dat het dan ook voldoet aan de genoemde voorwaarden. De staatssecretaris heeft weliswaar in het bestreden besluit ten onrechte overwogen dat in het ondernemingsplan niet is opgenomen wat de persoonlijke gegevens van eiser zijn, maar dat maakt de conclusie dat het ondernemingsplan onvolledig is niet anders. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.HvJ EG 20 september 2007, C-16/05 (Tum & Dari).
2.ABRvS 6 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6755 (Günes).
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 19 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2124, ABRvS 23 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1326 en ABRvS 29 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3925.