Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2023 in de zaak tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiser
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college
Procesverloop
Overwegingen
2. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit. Dat belang ziet de rechtbank in de vergoeding van proceskosten die eiser in zijn bezwaarschrift heeft gevraagd. Na indiening van zijn bezwaarschrift heeft gemachtigde zich voor eiser gesteld.
3. Niet in geschil is dat het bezwaar van eiser te laat is ingediend. In geschil is de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Het college heeft eiser in een brief van 9 juni 2021 met als onderwerp "ontvangstbevestiging" meegedeeld dat zijn bezwaar van 4 juni 2021 gericht tegen het besluit van 9 juni 2021 is ontvangen en heeft hem in de gelegenheid gesteld om een verklaring voor de termijnoverschrijding te geven. Eiser heeft daar niet op gereageerd. Zijn beroepsgrond dat hij alsnog een hersteltermijn had moeten krijgen omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld een verklaring voor de termijnoverschrijding te geven, treft dus geen doel.
4.3 Ter zitting heeft eisers gemachtigde zich op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege de zogeheten "multi-problematiek" waarmee eiser te kampen heeft. De gemachtigde heeft ter onderbouwing van dat standpunt gewezen op de rapportage levensonderhoud naar aanleiding van eisers laatste aanvraag (gedingstuk B127 in het beroep met reg. nr. 22/7255). Uit dat stuk komt naar voren dat er met eiser het nodige aan de hand is, maar niet dat hij als gevolg van die multi-problematiek niet in staat was om tijdig, al dan niet met hulp van een derde, bezwaar te maken tegen het besluit van 13 april 2021.
4.4 Het college is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat het bezwaar niet-ontvankelijk is vanwege een onverschoonbare termijnoverschrijding.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.