ECLI:NL:RBDHA:2023:12426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
21/5322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake bijstandsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 13 april 2021 het recht van eiser op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 april 2021 opgeschort. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De behandeling is voortgezet op 7 juni 2023, waar de zaak samen met andere zaken van eiser is behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat het bezwaar van eiser te laat is ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Eiser had niet tijdig gereageerd op een brief van het college waarin hij werd gevraagd om een verklaring voor de termijnoverschrijding te geven.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Procesverloop

In het besluit van 13 april 2021 (primair besluit) heeft het college het recht van eiser op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 april 2021 opgeschort.
In het besluit van 6 juli 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en de behandeling van dit beroep voortgezet op de zitting van 7 juni 2023. Op de zitting van 7 juni 2023 is de zaak gevoegd behandeld met de zaken van eiser met de nummers 21/6005 en 22/7255. Eisers gemachtigde en de vertegenwoordiger van het college zijn op die zitting verschenen.

Overwegingen

1. Het college heeft bij besluit van 28 april 2021, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 9 augustus 2021, de bijstand met ingang van 1 april 2021 ingetrokken. De rechtbank heeft vandaag bij aparte uitspraak beslist op dat beroep, dat is genummerd 21/6005.
2. De rechtbank ziet zich geplaatst voor de vraag of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit. Dat belang ziet de rechtbank in de vergoeding van proceskosten die eiser in zijn bezwaarschrift heeft gevraagd. Na indiening van zijn bezwaarschrift heeft gemachtigde zich voor eiser gesteld.
3. Niet in geschil is dat het bezwaar van eiser te laat is ingediend. In geschil is de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.2. Het college heeft eiser in een brief van 9 juni 2021 met als onderwerp "ontvangstbevestiging" meegedeeld dat zijn bezwaar van 4 juni 2021 gericht tegen het besluit van 9 juni 2021 is ontvangen en heeft hem in de gelegenheid gesteld om een verklaring voor de termijnoverschrijding te geven. Eiser heeft daar niet op gereageerd. Zijn beroepsgrond dat hij alsnog een hersteltermijn had moeten krijgen omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld een verklaring voor de termijnoverschrijding te geven, treft dus geen doel.
4.3 Ter zitting heeft eisers gemachtigde zich op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege de zogeheten "multi-problematiek" waarmee eiser te kampen heeft. De gemachtigde heeft ter onderbouwing van dat standpunt gewezen op de rapportage levensonderhoud naar aanleiding van eisers laatste aanvraag (gedingstuk B127 in het beroep met reg. nr. 22/7255). Uit dat stuk komt naar voren dat er met eiser het nodige aan de hand is, maar niet dat hij als gevolg van die multi-problematiek niet in staat was om tijdig, al dan niet met hulp van een derde, bezwaar te maken tegen het besluit van 13 april 2021.
4.4 Het college is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat het bezwaar niet-ontvankelijk is vanwege een onverschoonbare termijnoverschrijding.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.