In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.G. Wiebes, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat er niet tijdig is beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig werd geacht en heeft hen gevraagd of zij het daarmee eens waren. Aangezien er geen verzoek om een zitting is ingediend, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten zonder behandeling op een zitting.
De rechtbank overweegt dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist op een aanvraag, de betrokkene in beroep kan gaan. Echter, voordat beroep kan worden ingesteld, moet de betrokkene het bestuursorgaan schriftelijk in gebreke stellen, waarbij een termijn van twee weken moet worden gegeven om alsnog te beslissen. In deze zaak is de ingebrekestelling prematuur, omdat de beslistermijn was verlengd met negen maanden op basis van het besluit WBV 2022/22, dat op 27 september 2022 van kracht is geworden. De termijn om te beslissen was dus nog niet verstreken op het moment dat eiser de ingebrekestelling indiende.
Daarom is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep op grond van het niet tijdig beslissen door de verweerder, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2023.