ECLI:NL:RBDHA:2023:12452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep bewaring en zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep tegen de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De maatregel van bewaring was opgelegd op 15 mei 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft bepaald dat een zitting niet nodig was en het onderzoek op 8 augustus 2023 is gesloten.

Eiser betoogt dat er geen zicht is op uitzetting naar Marokko, aangezien de staatssecretaris al sinds 2017 probeert hem uit te zetten. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn om te concluderen dat het zicht op uitzetting ontbreekt. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken en stelt dat de gewijzigde houding van de Marokkaanse autoriteiten in 2022 relevant is. Eiser heeft de mogelijkheid gehad om een paspoort te regelen en zelfstandig te vertrekken, maar heeft dit nagelaten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de procedure en dat de vertraging in het proces voor rekening van eiser zelf komt. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22006

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vollebergh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 15 mei 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 8 augustus 2023.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 mei 2023 [2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek, 24 mei 2023, de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser stelt dat zicht op uitzetting naar Marokko ontbreekt. Verweerder probeert hem al sinds 2017 uit te zetten naar Marokko. Uit de voortgangsrapportage blijkt volgens eiser niet dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn op persoonlijk niveau. Verder stelt eiser zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het voortvarend handelen door verweerder.
5. De rechtbank is, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 16 mei 2023 [4] , van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ten aanzien van Marokko in het algemeen, of in het bijzonder voor eiser, is komen te ontbreken. Het enkele feit dat eiser niet eerder is uitgezet maakt niet dat op voorhand zicht op uitzetting ontbreekt, gelet op de gewijzigde houding van de Marokkaanse autoriteiten in de loop van 2022. Verder is van belang dat eiser zijn vertrek bemoeilijkt. Hij heeft sinds 2016 de gelegenheid om een paspoort te regelen en zelfstandig te vertrekken. Eiser weigert dit te doen en werkt voortdurend tegen. Wel heeft een presentatie plaatsgevonden en ligt er een kopie van een verlopen paspoort. De verstreken tijd sindsdien leidt niet op voorhand tot twijfel over de vraag of de Marokkaanse autoriteiten voor eiser binnen afzienbare termijn zijn identiteit en nationaliteit zullen vaststellen en daaropvolgend een LP [5] zullen afgeven.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder sinds het indienen van de LP-aanvraag twaalf maal schriftelijk heeft gerappelleerd over de aanvraag bij de Marokkaanse autoriteiten, meest recentelijk op 21 juli 2023. Daarnaast heeft verweerder frequent vertrekgesprekken gevoerd met eiser. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat er onvoldoende voortvarend wordt gehandeld. Hierbij weegt de rechtbank mee dat eiser geen invulling wil geven aan zijn meewerkplicht. Eiser is al eerder meegedeeld dat hij het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit kan versnellen als hij contact opneemt met de Marokkaanse autoriteiten. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser zelf enige actie onderneemt om zijn terugkeer te bewerkstelligen. Ook heeft eiser in eerste instantie geweigerd mee te werken aan een presentatie. Gelet op het feit dat op eiser een plicht rust om in het kader van zijn terugkeer zijn volledige en actieve medewerking te verlenen, is de rechtbank van oordeel dat de vertraging in het proces voor rekening en risico van eiser zelf is.
7. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. [6]
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Laissez-passer.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.