ECLI:NL:RBDHA:2023:12496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 21/6001
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Gerritsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning aanvraag voor steiger in veiligheidsstrook van vaarweg

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een vergunning voor het maken van een steiger in de Oude Rijn beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de vergunning terecht is, omdat de steiger zich in de veiligheidsstrook van de vaarweg bevindt. De rechtbank stelt vast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, onder verwijzing naar het Ligplaatsenbeleid. Dit beleid stelt dat vergunningen alleen worden verleend als aan alle veiligheidseisen wordt voldaan, en dat bestaande constructies die niet meer voldoen aan de nieuwe uitgangspunten passief worden uitgefaseerd. De rechtbank concludeert dat de steiger van eisers, met een breedte van 1,3 meter, in de veiligheidsstrook ligt en dat de vergunning op basis van het beleid terecht is geweigerd.

Eisers betogen verder dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, omdat er andere steigers in de vaarweg zouden zijn toegestaan. De rechtbank oordeelt echter dat eisers niet hebben aangetoond dat er sprake is van gelijke gevallen die anders zijn behandeld. Ook het argument dat het gemeentelijk bestemmingsplan een steiger toestaat, wordt verworpen, omdat de Omgevingsverordening en het belang van vaarveiligheid zwaarder wegen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de vergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6001

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. T. Teke),
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, het college

(gemachtigde: J.M. Blazer, N.F. van den Berg, K. Wasiq).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag om een vergunning voor het maken van een steiger in de Oude Rijn nabij de woning [adres] [nummer] in [plaats] (de woning).
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het primaire besluit van 10 september 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 5 augustus 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij dit besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser Palm, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Bij besluit van 19 juni 2006 heeft het college aan de voormalig eigenaar van de woning ontheffing verleend van het verbod tot het hebben van een oevervoorziening en het maken en hebben van vier meerpalen.
2.2.
Op 31 mei 2017 zijn eisers eigenaar geworden van de woning. Naar aanleiding van een verzoek van eisers om tenaamstelling van de precariobelasting heeft het college eisers gewezen op het provinciale beleid en hen verzocht de meerpalen voor 1 augustus 2018 te verwijderen. Op 18 juni 2020 heeft het college geconstateerd dat eisers een steiger langs de Oude Rijn hebben gerealiseerd zonder dat daarvoor vergunning is verleend. Hierop is het verzoek van het college aan eisers gevolgd om alsnog de vereiste vergunning aan te vragen. Op 21 juli 2020 hebben eisers een aanvraag ingediend voor het maken van een steiger.
2.3.
Het college heeft de aanvraag in het primaire besluit afgewezen. Met het bestreden besluit heeft het college deze afwijzing, onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie, gehandhaafd. Het college overweegt daartoe kort gezegd dat de vergunning voor het maken en hebben van een steiger terecht is geweigerd omdat deze in de veiligheidsstrook is gelegen. Verder blijkt niet dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen zou hebben die voor eisers wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Ook is er geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel, aldus het college.

Beoordeling door de rechtbank

3.
3.1.
De rechtbank beoordeelt de weigering van het college om eisers vergunning te verlenen voor het maken en hebben van een steiger. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eisers ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Mocht het college de vergunning weigeren?
4. Eisers betogen dat het college vergunning had moeten verlenen voor de steiger. De gerealiseerde steiger ligt exact op de door de vorige eigenaar geplaatste meerpalen, waardoor er geen sprake is van vergroting van de ruimte die boven het water wordt ingenomen. Daarnaast ligt de steiger buiten de veiligheidsstrook. Dit blijkt uit de eigen metingen van eisers waaruit blijkt dat de rivier ten minste 42,6 meter breed is. Het standpunt van het college dat de steiger binnen de veiligheidsstrook ligt, berust niet op een deugdelijke feitelijke grondslag. Volgens het college is de Oude Rijn ter plaatse 38,5 meter breed, maar in het besluit van 9 juni 2006 staat dat de breedte ongeveer 40,00 meter is. Het college had de breedte daarom door landmeters moeten laten bepalen. Daarbij komt dat een veiligheidsstrook dient als buffer tussen varende en liggende schepen. Eisers gebruiken de steiger echter als terras en niet als ligplaats. Verder zijn de meerpalen sinds 2006 aanwezig en niet is gebleken dat dit heeft geleid tot een onveilig of niet doelmatig gebruik van de vaarweg. Deze meerpalen en de steiger dienen ter bescherming van de oevervoorziening, hetgeen ook blijkt uit de voor de meerpalen verleende ontheffing. In deze ontheffing staat dat er voldoende vrije breedte van de vaarweg overblijft. Het standpunt van het college nu dat er onvoldoende vrije breedte overblijft, is hier niet mee te rijmen. Verder hebben eisers belang bij handhaving van hun woongenot en het voorkomen van waardevermindering van hun woning.
Het college heeft bij het bestreden besluit onder andere het Ligplaatsenbeleid provinciale vaarwegen Zuid-Holland (Ligplaatsenbeleid) betrokken. Volgens eisers blijkt uit dit Ligplaatsenbeleid onvoldoende duidelijk of dit ook betrekking heeft op het houden van een terras. Verder zijn bij het tot stand brengen van het Ligplaatsenbeleid niet alle betrokken belangen afgewogen. Volgens het Ligplaatsenbeleid worden bestaande ligplaatsen aan particuliere oevers die niet langer wenselijk zijn, uitgefaseerd door geen nieuwe vergunningen meer te verlenen, bijvoorbeeld bij wisseling van perceeleigenaar. Het college doet echter niet automatisch een controle bij wisselingen in eigendom. Dit heeft tot gevolg dat iemand die geen aanvraag voor het veranderen van een werk indient, niet met het uitfaseren wordt geconfronteerd en iemand die dat wel doet, zoals eisers, wel. Dit leidt tot onredelijke uitkomsten.
4.1.
Zoals ter zitting bevestigd, is tussen partijen niet in geschil dat voor het maken van de steiger een vergunning is vereist op grond van artikel 3.19, eerste lid, onder b, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Omgevingsverordening). Op grond van artikel 3.19, tweede lid, van de Omgevingsverordening kan het college in dat kader regels stellen. Het college heeft van deze bevoegdheid gebruikgemaakt door in artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregel ontheffingen ligplaatsen, welke ten tijde van het bestreden besluit nog van kracht was, te bepalen dat het college ontheffing kan verlenen van het verbod van, thans, artikel 3.19, eerste lid, van de Omgevingsverordening, indien de ligplaatsvoorziening niet gelegen is in een vaarstrook, veiligheidsstrook of veiligheidszone. Verder heeft het college in het Ligplaatsenbeleid kort gezegd bepaald dat vergunningen alleen worden verleend als aan alle veiligheidseisen wordt voldaan: buiten de vaarstrook, de veiligheidsstrook en de eventuele veiligheidszone. Voor bestaande constructies wordt hetzelfde beleid gehanteerd als voor innemen van ligplaatsen. Dit betekent dat bestaande constructies die op grond van de nieuwe uitgangspunten niet wenselijk zijn passief worden uitgefaseerd.
4.2.
De rechtbank ziet allereerst geen grond voor het oordeel dat het college het bestreden besluit niet (mede) had mogen baseren op het Ligplaatsenbeleid. De rechtbank motiveert dat als volgt.
4.2.1.
In het Ligplaatsenbeleid staat in paragraaf 2.4, pagina 16, het volgende:
“Schepen liggen vast aan bolders, meerpalen, steigers en dergelijke. Voor alle constructies die in de vaarweg worden gerealiseerd is toestemming nodig (ontheffingsplicht). Voor het toestaan van deze constructies worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als voor de ligplaatsen. Het is dus van belang of, in het geval van niet-openbare ligplaatsen, op die locatie ook een ontheffing voor het ligplaats nemen verleend zou worden.”
4.2.2.
Uit deze passage volgt voldoende duidelijk dat het Ligplaatsenbeleid van het college van toepassing is op alle constructies in een vaarweg, waaronder steigers. Of een steiger als ligplaats wordt gebruikt of voor iets anders, zoals in dit geval als een terras, is niet van belang.
4.2.3.
Verder is de omstandigheid dat eigenaren van ligplaatsvoorzieningen die geen aanvraag indienen voor het veranderen van een werk niet (direct) worden geconfronteerd met het uitfaseringsbeleid, wat daar verder ook van zij, een handhavingskwestie. Dit betekent niet dat het door het college gehanteerde beleid onredelijk is.
4.3.
Het college heeft op grond van artikel 2.1 van de Omgevingsverordening de bevoegdheid om veiligheidszones aan te wijzen op de vaarwegen die in beheer zijn bij de provincie. Het college heeft onder meer het deel van de Oude Rijn tussen Leiden en Koudekerk aan den Rijn – waar eisers’ woning is gelegen – als veiligheidszone aangewezen. Dit deel van de Oude Rijn is aangewezen als vaartraject 4b, zoals blijkt uit Bijlage 3 van het Ligplaatsenbeleid. Dit betekent dat de vaarweg idealiter 42,6 meter breed moet zijn, zodat er ruimte is voor een vaarstrook van 34,6 meter breed en twee veiligheidsstroken van 4 meter breed aan de weerszijden van de vaarstrook. Biedt een vaarweg meer ruimte dan deze 42,6 meter, dan is dit zogenoemde beleidsvrije ruimte waar het mogelijk is om bijvoorbeeld, zoals hier aan de orde, een steiger te maken. Deze beleidsvrije ruimte wordt in gelijke delen over de weerszijden van de vaarweg verdeeld.
4.4.
Het college heeft via een digitale meting in het areaalbeheersysteem Geoweb [1] vastgesteld dat de vaarweg ter hoogte van de woning ongeveer 38,5 meter breed is. De rechtbank ziet geen grond om deze meting als ondeugdelijk te beoordelen. De omstandigheid dat deze breedte afwijkt van de in het besluit van 9 juni 2006 genoemde breedte, is daarvoor onvoldoende. Verder hebben eisers hun stelling dat de vaarweg ten minste 42,6 meter breed is niet met stukken onderbouwd, waarbij de rechtbank opmerkt dat de vaarweg volgens eisers’ eigen in bezwaar ingebrachte digitale meting op twee punten 37,81 en 38,61 meter breed is. De meting van het college ligt hier dus tussen. Tot slot ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college de breedte van de vaarweg ter plaatse door landmeters had moeten laten bepalen. Dit is pas aan de orde als voldoende gemotiveerd wordt onderbouwd dat de digitale meting (via Geoweb) onjuist is. Daarvan is in dit geval geen sprake.
4.5.
Gelet op de meting van het college stelt de rechtbank vast dat de vaarweg ter plekke van de woning bestaat uit een vaarstrook van 34,6 meter en twee veiligheidsstroken van elk (ongeveer) 1,95 meter ((38,5 – 34,6) / 2). Van beleidsvrije ruimte zoals beschreven in 4.3 is geen sprake. De steiger van eisers met een breedte van 1,3 meter ligt aldus in de veiligheidsstrook, hetgeen overigens ook niet anders zou zijn geweest indien wordt uitgegaan van de door eisers genoemde breedte van 42,6 meter of de breedte van 40 meter in het besluit van 9 juni 2006.
4.6.
Nu de steiger in de veiligheidsstrook ligt, heeft het college de vergunning op grond van artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregel ontheffingen ligplaatsen op goede gronden geweigerd. De rechtbank ziet in hetgeen eisers betogen geen grond om tot een ander oordeel te komen.
4.6.1.
Eisers betogen dat de meerpalen en steiger dienen ter bescherming van de oevervoorziening. Het college heeft hierover in het verweerschrift toegelicht dat de meerpalen waren geplaatst om de oever te beschermen tegen de mogelijkheid toen om 3 x 24 uur ligplaats in te nemen. Thans is sprake van een algeheel afmeerverbod, zodat de noodzaak tot bescherming van de particuliere oever, zoals bedoeld in de ontheffing van 2006, niet langer bestaat. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze toelichting van het college niet te volgen.
4.6.2.
Volgens eisers is de steiger veilig omdat er zich in de afgelopen jaren geen incident heeft voorgedaan en zij de steiger als terras gebruiken. Ongeacht of dit zo is, betekent deze omstandigheid niet dat het college van de vastgestelde veiligheidsstrook had moeten afwijken. Deze dient er immers voor om incidenten te voorkomen.
4.6.3.
Tot slot hebben eisers geenszins onderbouwd dat sprake is van waardevermindering van hun woning. Bij gebrek aan deze onderbouwing en gelet op de omstandigheid dat het huidige beleid van het college reeds gold op het moment dat eisers hun woning hebben gekocht, is de rechtbank van oordeel dat het college het belang van een veilig en doelmatig gebruik van de vaarweg zwaarder heeft kunnen laten wegen. Hetzelfde geldt voor het gestelde verlies aan woongenot.
4.7.
Het betoog van eisers slaagt niet.
Is er sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel?
5. Eisers betogen dat zij onder overlegging van een groot aantal foto’s een beroep hebben gedaan op het gelijkheidsbeginsel. De enkele stelling van het college dat onderzoek is gedaan en is geconstateerd dat de gefotografeerde meerpalen en steigers geen gelijke gevallen betreffen omdat sinds het nieuwe Ligplaatsenbeleid van kracht is geen nieuwe vergunningen zijn verleend, is onvoldoende. Het college had de resultaten van het onderzoek moeten overleggen. Verder heeft het college ten onrechte alleen onderzocht of sprake is van gelijke gevallen en niet tevens of sprake is van ongelijke gevallen.
5.1.
Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel moet het gaan om een situatie waarin relevante gelijke gevallen op een verschillende wijze worden behandeld. Gelet hierop hoefde het college niet ook te onderzoeken of er sprake is van ongelijke gevallen.
5.2.
Eisers hebben gewezen op de door hen gemaakte foto’s. Uit deze foto’s zou blijken dat ook na het inwerkingtreden van het huidige (Ligplaatsen)beleid nieuwe steigers in de vaarweg zijn gemaakt. Het college heeft bij zijn verweerschrift een overzicht gevoegd van de resultaten van het archiefonderzoek. Uit dit overzicht blijkt dat alle van kracht zijnde vergunningen zijn verleend in de periode vóór de inwerkingtreding van de Omgevingsverordening en het huidige beleid. Na inwerkintreding van het huidige beleid zijn geen nieuwe vergunningen voor een ligplaatsvoorziening verleend. Eisers hebben dit overzicht niet gemotiveerd betwist en evenmin aangetoond dat onder het huidige beleid wel vergunning is verleend voor (nieuwe) steigers. Op de foto’s ontbreken ook adresaanduidingen, zodat niet is vast te stellen of dit inderdaad (nieuwe) steigers betreffen in dezelfde vaarweg als de vaarweg waaraan eisers’ woning is gelegen en evenmin of daar onder het huidige beleid vergunningen voor zijn vertrekt.
5.3.
Het voorgaande betekent dat niet is gebleken van gelijke gevallen die door het college anders zijn behandeld. Van handelen in strijd het gelijkheidsbeginsel is dan evenmin gebleken.
5.4.
Het betoog slaagt niet.
Had het college de steiger alsnog moeten toestaan vanwege het bestemmingsplan?
6. Eisers stellen zich tot slot op het standpunt dat het college in ieder geval een steiger van 6 m² had moeten toestaan omdat dit op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Rijndijk” is toegestaan.
6.1.
Gemeenten en provincies hebben de vrijheid zelf regels vast te stellen. Dit kan ertoe kan leiden dat regelgeving van gemeenten en provincies met betrekking tot dezelfde activiteit van elkaar afwijken, al dan niet als gevolg van verschillende met die regelgeving te dienen doelen of belangen. In het geval van het bestemmingsplan gaat het daarbij om ruimtelijke belangen, terwijl de Omgevingsverordening, voor zover voor dit beroep van belang, het belang van de vaarveiligheid dient. Dat op grond van het gemeentelijk bestemmingsplan een steiger is toegestaan, betekent dus niet dat het college de vergunning alsnog had moeten verlenen.
6.2.
Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de weigering van de vergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
Artikel 2.1 Aanwijzing vaarwegen en vrijwaringszones
1.Vaarwegen, anders dan de vaarwegen in beheer bij het Rijk, zijn gebieden waarvan de plaats geometrisch is bepaald en zijn verbeeld op kaart 2 in bijlage II.
2.Gedeputeerde staten wijzen op de vaarwegen die in beheer zijn bij de provincie, zones aan die de functie hebben van vaarstrook, veiligheidsstrook, veiligheidszone of overige delen van de vaarweg.
3.Vrijwaringszones rond vaarwegen in beheer bij de provincie zijn gebieden als bedoeld in artikel 6.19, waarvan de plaats indicatief is verbeeld op kaart 2 in bijlage II.
Afdeling 3.3 Activiteiten op provinciale infrastructuur
§ 3.3.1 Algemene bepalingen
Artikel 3.15 Toepassingsbereik
Deze afdeling gaat over het gebruik van provinciale infrastructuur, anders dan overeenkomstig de functie daarvan voor het openbaar verkeer, en anders dan door of in opdracht van gedeputeerde staten.
Artikel 3.16 Oogmerk
Deze afdeling is gericht op:
het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale infrastructuur overeenkomstig de functie daarvan voor het openbaar verkeer; en
het beschermen van de provinciale infrastructuur, met inbegrip van het belang van het onderhoud of de wijziging daarvan.
Artikel 3.17 Bevoegd gezag
1. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag:
waaraan een melding wordt gedaan;
dat een maatwerkvoorschrift kan stellen;
dat beslist op een aanvraag om een vergunning; of
at beslist op een aanvraag om een gelijkwaardige maatregel.
2. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 3.19 Veranderen van het werk of werken maken of behouden
1. Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van provinciale infrastructuur, door:
de vorm, de loop, de constructie of het profiel van de weg of de vaarweg te veranderen, of
werken te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen.
2. Gedeputeerde staten kunnen over de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, regels stellen. Deze regels kunnen mede strekken tot:
vrijstelling van het verbod;
het opleggen van de verplichting om met inachtneming van daarbij te stellen regels melding te doen van de activiteit;
het opleggen van de verplichting om opgave te doen van gegevens en bescheiden; of
het voldoen aan maatwerkvoorschriften voor de activiteit.
3. Op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot kabels en leidingen is afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing in afwijking van artikel 28, eerste lid, van de Dienstenwet.
Artikel 14.6 Omhangen nadere regels
Na de inwerkingtreding van deze verordening berusten alle nadere regels, gesteld op grond van bepalingen die bij deze verordening vervallen of worden ingetrokken, op deze verordening.
Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015 (vervallen per 1 april 2019)
Artikel 15 Verbodsbepalingen
1. Het is verboden:
(…)
d. een ligplaatsvoorziening of enige andere voorziening bestemd voor het meren van schepen te maken, te hebben of te veranderen; (…)
Beleidsregel ontheffingen ligplaatsen
Artikel 1
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
(…)
d. ligplaatsvoorziening: al hetgeen bestemd is om een vaartuig aan vast te leggen te maken, zoals steigers, meerpalen, bolders; (…)
Artikel 5 Ontheffing voor ligplaatsvoorzieningen
1. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van het verbod, zoals genoemd in artikel 15 eerste lid, aanhef en onderdeel d van de Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015, op aanvraag van de rechthebbende van de oever voor het in gebruik hebben van een niet-openbare ligplaatsvoorziening, indien deze niet gelegen is in een vaarstrook, veiligheidsstrook of veiligheidszone.
2. Gedeputeerde Staten verlenen geen ontheffing voor een niet-openbare ligplaatsvoorziening indien deze verder dan noodzakelijk de vaarweg insteekt dan wel een gevaar voor de doorgaande scheepvaart vormt.
3. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen voor een openbare ligplaatsvoorziening of enig ander werk van openbaar nut, indien de voorziening gelegen is in een vaarstrook of veiligheidszone, mits geoordeeld wordt dat het belang van de bruikbaarheid van de vaarweg en oever zwaarder weegt dan het belang van een vlotte en veilige doorvaart.
Ligplaatsenbeleid provinciale vaarwegen Zuid-Holland Ruimte voor de scheepvaart van 18 december 2012
Pagina 14 + 15:
Niet-openbare ligplaatsen voor (niet doorgaande) recreatievaart
Langs particuliere oevers wordt vaak ligplaats ingenomen, die voornamelijk fungeren als thuishaven. De behoefte aan deze ligplaatsen wordt onderkend. Het ongereguleerd toestaan van dergelijke ligplaatsen in de provinciale vaarwegen zou echter kunnen leiden tot onwenselijke situaties voor de vlotte en veilige doorvaart. Dit betekent dat het innemen van een ligplaats wordt gereguleerd door middel van een ontheffingensysteem. Een ontheffing voor dergelijke (nieuwe) ligplaatsen voor recreatievaart kan alleen worden verleend als aan alle veiligheidseisen wordt voldaan: buiten de vaarstrook, de veiligheidsstrook en de eventuele veiligheidszone. Bij de vaststelling van de vaarstroken en veiligheidszone is rekening gehouden met de betrokken belangen
Bestaande (legale) ligplaatsen aan particuliere oevers, die op grond van de nieuwe uitgangspunten niet wenselijk zijn (ze liggen geheel of gedeeltelijk binnen een vaarstrook en/of veiligheidsstrook en/of veiligheidszone), worden passief uitgefaseerd. Dit houdt in dat reeds verleende ontheffingen stand houden. Wanneer voor dezelfde plek een nieuwe aanvraag komt (bijvoorbeeld bij wisseling van perceeleigenaar) wordt echter geen ontheffing meer verleend.
Particuliere ligplaatsen voor recreatievaart aan een openbare oever (een oever in eigendom en/of beheer van een overheidsinstantie dan wel een oever die openbaar toegankelijk is) worden niet toegestaan omdat:
- de vlotheid en veiligheid van de doorgaande scheepvaart wordt beperkt door de aanwezigheid van ligplaatsen en in deze gevallen het doorvaartbelang zwaarder laat wegen;
- de provincie in geval van openbare oevers het belang van openbaarheid (openbaar gebruik) voorrang geeft op het particuliere belang (particulier gebruik).
Voor openbare oevers worden dus geen ontheffingen verleend voor een particulier om ligplaats in te nemen. Op vaarwegen met een geringe binnenvaart (trajecten, 2, 3, 7 en 8) wil Provincie meewerken aan watersportverenigingen om ligplaatsen in te richten en te beheren. Voorwaarde is dat de vereniging een maatschappelijk doel dient en voor een ieder toegankelijk moet zijn.
Pagina 16:
2.4
Ligplaatsvoorzieningen
Om ligplaats in te kunnen nemen zijn voorzieningen nodig. Dit kunnen voorzieningen zijn om een schip vast te leggen (ligplaatsconstructie) of een voorziening om een schil in ligplaats in te nemen (insteekhaven of inkassing).
Ligplaatsconstructies
Schepen liggen vast aan bolders, meerpalen, steigers en dergelijke. Voor alle constructies die in de vaarweg worden gerealiseerd is toestemming nodig (ontheffingsplicht). Voor het toestaan van deze constructies worden dezelfde uitgangspunten gehanteerd als voor de ligplaatsen. Het is dus van belang of, in het geval van niet-openbare ligplaatsen, op die locatie ook een ontheffing voor het ligplaats nemen verleend zou worden.
Aan de constructies worden voorwaarden gesteld, zoals aan de afmetingen en de ligging in de vaarweg. Bovendien kunnen voorwaarden worden gesteld om mogelijk te maken dat de provincie noodzakelijk onderhoud kan uitvoeren.
Bovenstaande geldt altijd voor ligplaatsconstructies die worden toegestaan na inwerkingtreding van dit nieuwe ligplaatsenbeleid. Voor bestaande constructies wordt dezelfde lijn gevolgd als voor het innemen van ligplaatsen (paragraaf 2.3.2):
- Op situaties die op grond van het voorgaande beleid al illegaal waren en gezien de geldende uitgangspunten ongewenst zijn kan direct worden gehandhaafd.
- Daar waar deze situaties door het nieuwe beleid niet meer voldoen, worden deze passief uitgefaseerd.

Voetnoten

1.Raadpleegbaar via: https://atlas.zuid-holland.nl/Geoweb56/index.html?viewer=Infrastructuur&layerTheme=Ligplaatsenbeleid