ECLI:NL:RBDHA:2023:12512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.22138
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verlengingsbesluit van de maatregel van bewaring, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 26 januari 2023 de maatregel van bewaring opgelegd gekregen, welke op 21 juli 2023 met maximaal twaalf maanden werd verlengd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit verlengingsbesluit en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 10 augustus 2023 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de verplichting om eiser schriftelijk in een begrijpelijke taal op de hoogte te stellen van de redenen voor de bewaring. Echter, de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van het verlengingsbesluit, omdat eiser feitelijk niet in zijn belangen is geschaad. Eiser had de mogelijkheid om beroep in te stellen en heeft gebruik gemaakt van professionele rechtsbijstand.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er voldoende zicht is op uitzetting naar Marokko, ondanks dat de aanvraag voor een laissez-passer al sinds augustus 2020 in behandeling is. Eiser heeft niet actief meegewerkt aan het bespoedigen van het proces, wat zijn eigen risico is. De rechtbank concludeert dat de verlenging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is en wijst het beroep ongegrond, evenals het verzoek om schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22138

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van Twillert).

Procesverloop

Verweerder heeft op 26 januari 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Bij besluit van 21 juli 2023heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd.
Eiser heeft tegen het verlengingsbesluit beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lofti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1994.
2. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [1] Hetzelfde geldt voor het verlengingsbesluit. [2] Daarvoor geldt verder dat deze maatregel na afloop van zes maanden met maximaal nog eens twaalf maanden kan worden verlengd als de verwijdering, ondanks alle redelijke inspanningen, wellicht meer tijd zal vergen, omdat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn verwijdering of de daarvoor benodigde documentatie nog ontbreekt. [3]
3. Eiser voert aan dat het besluit in strijd met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) niet is vertaald. Ook voert eiser aan dat er geen zicht is op uitzetting omdat de aanvraag van een laissez-passer (lp) dateert van 26 augustus 2020 en daardoor niet valt te verwachten dat er op korte termijn een lp zal worden afgegeven. Daarnaast handelt verweerder onvoldoende voortvarend en is er niet op dossierniveau gerappelleerd. Verder voert eiser aan dat de detentie hem zwaar valt en dat verweerder een lichter middel toe had moeten passen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. In het verlengingsbesluit heeft verweerder in het kader van de beoordeling of de maatregel van bewaring kon worden verlengd verscheidene omstandigheden betrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gronden waarop dit besluit berust voldoende deugdelijk onderbouwd en deze met recht aan eiser mogen tegenwerpen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Daaruit volgt immers dat eiser bij uitreiking van het verlengingsbesluit “schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte (wordt) gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel van bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen”. Vast staat dat eiser bij de uitreiking van het verlengingsbesluit niet schriftelijk op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring in een taal die hij verstaat. De rechtbank is van oordeel dat dit echter niet leidt tot onrechtmatigheid van het verlengingsbesluit, nu de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met het voortduren van de bewaring zijn gediend. De rechtbank weegt daarin mee dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad. Zo is hem met behulp van een telefonische tolk de inhoud van het besluit en de mogelijkheden tot het aanwenden van een rechtsmiddel meegedeeld, heeft zijn gemachtigde namens hem beroep ingesteld en heeft hij dus gebruik gemaakt van zijn recht op (gratis) professionele rechtsbijstand.
7. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat zicht op uitzetting naar Marokko binnen redelijke termijn ontbreekt. Weliswaar dateert de lp aanvraag van 26 augustus 2020, maar deze is nog steeds in behandeling. Verweerder heeft doorlopend gerappelleerd, voor het laatst op 21 juli 2023. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende voortvarend. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser op 21 juli 2023 heeft geweigerd om in gesprek te gaan met de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Ook is van belang dat eiser heeft aangegeven dat zijn paspoort in Portugal is, maar weigert hij om het op te laten sturen. Hij heeft dus tot nog toe geen enkele aantoonbare actie ondernomen om het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit te bespoedigen, terwijl op hem wel de verplichting rust om hieraan zijn volledige en actieve medewerking te verlenen. Deze niet-meewerkende houding komt dan ook voor eigen rekening en risico. Volgens vaste jurisprudentie ontbreekt onder deze omstandigheden een redelijk vooruitzicht op verwijdering niet.
8. Over hetgeen eiser in het kader van het lichter middel en de belangenafweging aanvoert, oordeelt de rechtbank dat het geen feiten of omstandigheden zijn die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. Dat de totale duur van de bewaring van eiser inmiddels zes maanden voortduurt leidt niet tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig dan wel disproportioneel is.
9. Nu ook anderszins niet is gebleken dat het verlengingsbesluit onrechtmatig moet worden geacht, is het beroep ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr.J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw
2.Zie artikel 94 Vw
3.Op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw