ECLI:NL:RBDHA:2023:12583

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
23/154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van bezwaren tegen een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een hekwerk

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2023, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van 25 november 2022 beoordeeld. Dit besluit verklaarde hun bezwaren niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van belanghebbendheid. Eisers, wonende in [woonplaats], hadden bezwaar gemaakt tegen een omgevingsvergunning die was verleend voor het plaatsen van een hekwerk op het platte dak van een woning aan [adres] [nummer 1] in [plaats]. De rechtbank oordeelt dat eisers geen belanghebbenden zijn, omdat zij tijdens de hoorzitting hebben verklaard geen zicht te hebben op het dakterras van de woning in kwestie. De rechtbank concludeert dat de afstand van 20 meter tussen de percelen en het feit dat er twee andere woningen tussen liggen, maken dat de gevolgen van het besluit voor eisers van onvoldoende betekenis zijn.

Eisers betogen dat zij een rechtstreeks betrokken belang hebben, omdat zij zicht hebben op het hekwerk en dat de omgevingsvergunning precedentwerking kan hebben voor andere buren. De rechtbank wijst deze argumenten af, omdat de gevolgen voor hun woon- en leefsituatie te gering zijn en zij niet kunnen aantonen dat het hekwerk invloed heeft op hun perceel. De rechtbank stelt vast dat eisers enkel opkomen voor hun eigen belang en dat zij geen beroep kunnen doen op het ontbreken van toestemming van andere buren. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/154

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 25 november 2022 waarin hun bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard wegens het ontbreken van belanghebbendheid. Het bezwaar van eisers was gericht tegen het besluit van 15 juli 2022, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het plaatsen van een hekwerk op het bestaande platte dak van de woning gelegen aan [adres] [nummer 1] in [plaats] .
1.1.
Eisers hebben tegen het besluit van 25 november 2022 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen op een zitting willen worden gehoord. Omdat partijen in de hun geboden reactietermijn niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank de zaak niet behandeld op een zitting en vervolgens het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Wat vinden partijen?
3. Eisers voeren aan dat het college hen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij zijn van mening dat zij een rechtstreeks betrokken belang hebben omdat zij zicht hebben op het hekwerk/scherm. Zij hebben ernstige bezwaren tegen dit scherm vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Ook betogen zij dat uit artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) volgt dat sprake is van naburige erven, indien handelingen of situaties bij een erf invloed (kunnen) hebben op een ander erf, ook als die niet naast elkaar liggen. Daarnaast kan deze omgevingsvergunning een precedent scheppen waardoor ook anderen in hetzelfde woonblok en in de wijk in de toekomst een scherm van die hoogte kunnen plaatsen, waaronder de directe buren van eisers. Zij zouden hun dakterras kunnen vergroten waardoor inkijk in de woon- en slaapkamer en in de tuin van eisers ontstaat. Ook maken eisers bezwaar tegen het niet respecteren van het ontbreken van de uitdrukkelijke toestemming van de buren die binnen de twee meter afstand wonen van [adres] [nummer 1] .
4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers geen belanghebbenden zijn, omdat zij tijdens de hoorzitting bij de commissie bezwaarschriften hebben verklaard dat zij geen zicht hebben op het dakterras van [adres] [nummer 1] . Zij ondervinden daarom geen gevolgen van enige betekenis van het bestreden besluit. Daarnaast betoogt het college dat eventuele precedentwerking geen procesbelang oplevert. Hiervoor verwijst het college naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Tot slot bestrijdt het college dat [adres] [nummer 1] als een naburig erf kan worden aangemerkt, aangezien er twee woningen tussen het perceel van eisers en het perceel [adres] [nummer 1] liggen. Artikel 5:50 BW kan daarom niet met succes worden ingeroepen door eisers.
Wat vindt de rechtbank?
5. Op grond van artikel 1:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar en beroep instellen. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
5.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen, [1] is degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium "gevolgen van enige betekenis" dient als correctie op dat uitgangspunt. [2] Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de rechtbank naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. Gevolgen van enige betekenis ontbreken als de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van een activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van eisers dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het bestreden besluit ontbreekt. [3]
6. De rechtbank stelt aan de hand van de stukken vast dat de kortste afstand van de grens van het perceel van eisers tot het hekwerk circa 20 meter is. Eisers wonen op [adres] [nummer 2] . Tussen het perceel van eisers en de [adres] [nummer 1] zijn dus nog twee andere woningen gelegen. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase hebben eisers toegelicht dat zij vanuit hun woning geen direct zicht hebben op het dakterras. Voor zover daarvan al sprake zou zijn, betreft het hier naar het oordeel van de rechtbank een zo geringe verandering van het uitzicht dat deze niet als een gevolg van enige betekenis kan worden beschouwd. Eisers hebben evenmin aannemelijk gemaakt dat andere gevolgen van enige betekenis zullen optreden.
6.1.
Voor zover eisers vrezen dat het bestreden besluit ertoe zal leiden dat andere buren vergelijkbare dakterrassen zullen realiseren, overweegt de rechtbank dat daaruit nog niet volgt dat eisers belanghebbende zijn bij het bestreden besluit. Mocht het zover komen dat ook andere dakterrassen (van bijvoorbeeld de directe buren van eisers) worden vergund, dan kunnen eisers daar bezwaar tegen maken.
6.2.
Het betoog dat uit artikel 5:50 BW volgt dat hun erf een naburig erf is en dat eisers daarom als belanghebbende moeten worden aangemerkt, volgt de rechtbank evenmin. Het erf van eisers is geen naburig erf in de zin van artikel 5:50 BW. Tussen hun perceel en dat van [adres] [nummer 1] liggen twee andere erven. Niet aannemelijk is en door eisers is ook niet onderbouwd dat het hekwerk invloed kan hebben op hun perceel.
6.3.
Tot slot kunnen eisers enkel opkomen voor hun eigen belang. Dit betekent dat eisers geen beroep kunnen doen op het eventueel ontbreken van een uitdrukkelijke toestemming van de bewoners van [adres] [nummer 3] en [nummer 4] , nu dit een andermans belang betreft.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W. ten Brummelhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3521.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:499