In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser, vertegenwoordigd door mr. U. Özcan, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin de bijstandsuitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 maart 2021 werd ingetrokken en herzien, en een terugvordering van te veel ontvangen bijstand tot een bedrag van € 14.075,33 werd opgelegd. Dit besluit volgde op een onderzoek naar de financiële situatie van eiser en zijn partner, waarbij bleek dat zij gedurende de bijstandsperiode diverse stortingen en bijschrijvingen op hun bankrekeningen hadden ontvangen, die door verweerder als inkomsten werden aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn partner vanaf 30 maart 2020 een bijstandsuitkering ontvingen en dat er op 28 december 2020 een hennepkwekerij in hun woning werd ontmanteld, wat leidde tot het onderzoek. Eiser heeft betoogd dat de stortingen en bijschrijvingen ten onrechte als inkomsten zijn aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat deze betalingen, ondanks hun variabele oorsprong, een terugkerend karakter hadden en als inkomen moesten worden beschouwd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de stortingen afkomstig waren van opgenomen geld van zijn creditcard, en dat hij vrijelijk over de ontvangen bedragen kon beschikken.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de schending van de inlichtingenverplichting door eiser, door geen melding te maken van de ontvangen bedragen, terecht door verweerder is aangemerkt als reden voor de herziening en terugvordering van de bijstand. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.