ECLI:NL:RBDHA:2023:12665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
SGR 22_7417
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring door de rechtbank Den Haag in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser, die samen met zijn echtgenote en twee minderjarige kinderen in een eengezinswoning woont, heeft de aanvraag ingediend omdat traplopen voor hem en zijn echtgenote problematisch is door fysieke klachten. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk op basis van vier algemene weigeringsgronden. Eiser betwist deze gronden en stelt dat hij niet in staat is om binnen drie maanden passende woonruimte te vinden.

De rechtbank oordeelt dat verweerder bij het toekennen van een urgentieverklaring beoordelingsruimte heeft en dat de afwijzing van de aanvraag op basis van de genoemde weigeringsgronden terecht is. De rechtbank stelt vast dat eiser voornamelijk op eengezinswoningen heeft gereageerd en dat er geen bewijs is dat andere woningen niet geschikt zouden zijn. Bovendien heeft eiser niet aangetoond dat hij zelf actief heeft gereageerd op het beschikbare woningaanbod. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een schrijnende situatie die toepassing van de hardheidsclausule rechtvaardigt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de urgentieverklaring niet wordt verleend en het griffierecht niet wordt terugbetaald. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. H.S. Huisman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk, verweerder

(gemachtigde: I. Colen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.1
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 21 juni 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2023 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk O.M. Karim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser woont met zijn echtgenote en hun twee minderjarige kinderen in een eengezinswoning met trap. Hij heeft een urgentieverklaring aangevraagd omdat traplopen voor hem en zijn echtgenote moeizaam tot niet meer gaat vanwege hun fysieke klachten. Ook de angst voor dieptes van zijn echtgenote speelt hierin een rol. Zij begeeft zich daarom al jaren alleen op de benedenverdieping. Verweerder heeft de aanvraag op grond van de volgende vier algemene weigeringsgronden afgewezen:
 Eiser had het huisvestingsprobleem redelijkerwijs kunnen voorkomen, als hij gebruik had gemaakt van de eerder aan hem verleende urgentieverklaring. [1]
 Eiser reageert voornamelijk op eengezinswoningen, terwijl ook andere woningen geschikt worden geacht. [2]
 Eiser heeft niet voorafgaand aan de aanvraag ten minste drie maanden zelf aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod. [3]
 Het huisvestingsprobleem kan door middel van een andere voorziening, bijvoorbeeld door het plaatsen van een traplift, worden opgelost. [4]
Daarbij komt dat eiser inmiddels bijna tien jaar staat ingeschreven bij Woonnet Haaglanden, zodat hij hoog staat op de wachtrij en hij mogelijk op korte termijn via deze weg een woning kan bemachtigen. Niet is gebleken dat de noodzaak om binnen drie maanden te verhuizen voor eiser dermate hoog is, of dat de situatie van eiser dermate schrijnend is, dat op grond van de hardheidsclausule alsnog een urgentieverklaring aan hem moet worden verleend.
Wat vinden partijen in beroep?
3. Volgens eiser is er sprake van een urgent huisvestingsprobleem, en gaan de algemene weigeringsgronden die verweerder noemt niet op. Het is voor eiser niet mogelijk om (binnen drie maanden) zelf passende woonruimte te vinden, ook niet als hij op ander soortige woningen zou reageren. Ondanks zijn lange inschrijving op Woonnet Haaglanden staat hij nog steeds te laag in de ranglijst om een woning te kunnen bemachtigen.
De reden dat eiser destijds beschikbare woningen heeft geweigerd, is gelegen in de psychische problemen van zijn echtgenote. Ook kan een publieke voorziening, zoals een traplift, in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geen uitkomst bieden. Volgens eiser hanteren gemeentes over het algemeen een primaat van verhuizen, en is een traplift te duur om voor financiële dekking in aanmerking te komen.
4. Verweerder blijft erbij dat de vier algemene weigeringsgronden opgaan en er geen reden bestaat voor het toepassen van de hardheidsclausule, zodat aan eiser geen urgentieverklaring hoeft te worden verleend.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het toekennen van een urgentieverklaring beoordelingsruimte- en beleidsvrijheid toekomt. Daarom moet de rechtbank het bestreden besluit terughoudend toetsen. Bij het verlenen van urgentieverklaringen is verweerder gehouden aan het opgestelde beoordelingssysteem.
Indien zich één van de algemene weigeringsgronden voordoet, wordt een urgentieverklaring door verweerder in beginsel geweigerd. Een inhoudelijke toets om te kijken of de woonsituatie van eiser door sociale of medische omstandigheden als levensbedreigend of ontwrichtend moet worden aangemerkt blijft in dat geval achterwege. Dit restrictieve beleid van verweerder is door de hoogste bestuursrechter [5] niet onredelijk geacht, vanwege het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het kleine aantal toewijsbare huurwoningen dat beschikbaar komt.
6. Verweerder heeft terecht vastgesteld dat er sprake is van meerdere weigeringsgronden. Eiser heeft voornamelijk op eengezinswoningen gereageerd. Niet is gebleken dat ander soortige woningen, zoals gelijkvloers appartementen met lift, niet passend zouden zijn voor zijn situatie. Dat er geen ander aanbod was acht de rechtbank niet aannemelijk. Bovendien hebben eengezinswoning vaak trappen binnenshuis, en is dit juist de voornaamste reden waarom eiser en zijn gezin de huidige woning niet meer zouden kunnen bewonen. Ook heeft verweerder meerdere bemiddelingspogingen gedaan om een geschikte woning voor eiser te vinden, en eiser heeft daar geen gebruik van gemaakt. Dat een aangeboden woning te dichtbij een crematorium zou liggen wat de angststoornis van zijn echtgenote zou aanwakkeren, maakt dat niet anders. Daarnaast heeft verweerder uitgelegd dat het eventueel toekennen van een verhuiskostenvergoeding pas aan de orde komt bij verzoeken die zien op voorzieningen boven de € 10.000,-, en dat het bedrag van een (nieuwe) traplift hier ver onder ligt zodat dit inderdaad een voorziening is die het woonprobleem eventueel kan verhelpen.
7. Ook wat betreft het toepassen van de hardheidsclausule [6] komt aan verweerder beoordelingsruimte- en beleidsvrijheid toe. De hardheidsclausule wordt alleen toegepast in gevallen waarin het niet toekennen van urgentie leidt tot een schrijnende situatie. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen concluderen dat er in het geval van eiser geen sprake is van een dermate schrijnende situatie. Dit kan onder meer worden afgeleid uit het medisch advies van 10 juni 2022, waarin weliswaar de medische wenselijkheid van een verhuizing uitgesproken, maar daarbij uitdrukkelijk wordt gezegd dat er geen noodzaak bestaat voor een verhuizing. Daarnaast heeft eiser zelf op zitting aangegeven dat hij graag wil verhuizen naar een betere woning met meer ruimte op de begane grond. Daarin ligt geen reden om een urgentieverklaring te verlenen, omdat urgentieverklaringen per definitie niet zijn bedoeld om aan woonwensen tegemoet te komen.

Conclusies en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat aan eisers geen urgentieverklaring hoeft te worden verleend. Ook wordt het griffierecht niet terugbetaald.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4:5, aanhef en onder d, van de Huisvestingsverordening gemeente Rijswijk 2019 (de Huisvestingsverordening) in combinatie met artikel 2.1.4, en onder b, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Rijswijk 2021. De urgentieverklaring is destijds verlengd.
2.Artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Verordening, in combinatie met artikel 2.1.3 en onder j, van de Beleidsregel.
3.Artikel 4:5, aanhef en onder m, van de Huisvestingsverordening, in combinatie met artikel 2.1.13, en onder b, van de Beleidsregel.
4.Artikel 4:5, aanhef en onder e, van de Huisvestingsverordening, in combinatie met artikel 2.1.5, en onder a, van de Beleidsregel.
5.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Artikel 7:3 Huisvestingsverordening.