ECLI:NL:RBDHA:2023:12798

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en herleidingsmethode

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.M. Bothof, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan de eiser was opgelegd. De eiser had op 21 april 2021 een bedrag van € 881 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Jaguar F-type. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar van 18 maart 2022, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 19 april 2023 werd het beroep behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser en vertegenwoordigers van de Belastingdienst aanwezig waren.

De rechtbank heeft zich gebogen over de ontvankelijkheid van het beroep en de vraag of de verschuldigde Bpm kan worden bepaald aan de hand van de herleidingsmethode. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks het standpunt van de inspecteur dat de beroepsgrond niet tijdens de bezwaarfase was ingediend. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur voldoende gelegenheid had gehad om zich over de nieuwe gronden uit te laten.

Vervolgens heeft de rechtbank de herleidingsmethode beoordeeld, waarbij de eiser aanvoerde dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich verzet tegen een hogere Bpm op zijn auto dan op vergelijkbare voertuigen die al op de Nederlandse markt waren. De rechtbank concludeerde echter dat er geen sprake was van een hogere belasting in strijd met het VWEU en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank wees erop dat de herrekende Bpm geen betekenis heeft voor de heffing van Bpm zelf en dat de vastgestelde herrekende bruto-Bpm niet in overeenstemming is met het wettelijke systeem van de Bpm.

De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/2632

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 maart 2022 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2023.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] en mr. [naam 2].

Overwegingen

Feiten
1. Eiser heeft op 21 april 2021 op aangifte een bedrag van € 881 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Jaguar F-type 3.0 V6 S Coupé (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 30 maart 2015. De tenaamstelling van de auto heeft plaatsgevonden op 23 april 2021.
2. In de aangifte is de te betalen belasting voor de auto berekend op basis van een taxatierapport van Expertise Taxatiebureau Bol B.V. (het taxatierapport). In het taxatierapport is de nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 120.990 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 29.930 (referentievoertuigen -/- marge). Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 25.680 (78% van de totale gecalculeerde reparatiekosten van € 32.829,32) in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 4.250.
3. Verweerder heeft een bedrag van € 4.417 (€ 5.298 verschuldigde Bpm-/-
€ 881 voldane Bpm) nageheven. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 30 april 2021. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 119.100 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op
€ 29.999 (koerslijst Xray (Marge)). Hierop is geen waardevermindering toegepast omdat geen schade aan de auto is geconstateerd.
Geschil4. In geschil is of het beroep ontvankelijk is, en zo ja, of de verschuldigde Bpm kan worden bepaald aan de hand van de herrekende bruto Bpm van eerder ingevoerde gelijksoortige auto’s (de herleidingsmethode);
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid beroep
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat eiser zijn beroepsgrond met betrekking tot de herleidingsmethode niet tijdens de bezwaarfase naar voren heeft gebracht.
6. De rechtbank acht het beroep echter ontvankelijk. Artikel 6:13 van de Awb staat er, anders dan verweerder stelt, niet aan in de weg dat eiser in beroep nieuwe gronden kan indienen. Van schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde is evenmin sprake. Verweerder heeft namelijk voldoende gelegenheid gehad om van eisers beroepsgrond omtrent de herleidingsmethode kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Bovendien heeft verweerder in diens verweerschrift uitgebreid inhoudelijk op het beroepschrift gereageerd.
Herleidingsmethode
7. Eiser heeft aangevoerd dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich er tegen verzet dat er een hogere Bpm op de auto rust dan de herrekende bruto Bpm die is vastgesteld bij vergelijkbare voertuigen die zich op het moment van registratie reeds op de Nederlands markt bevonden. De verschuldigde Bpm dient daarom te worden herleid uit de herrekende bruto Bpm van de eerder ingevoerde vergelijkbare voertuigen.
8. Artikel 110 van het VWEU heeft tot doel het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten onder normale mededingingsvoorwaarden te verzekeren. Daartoe verbiedt artikel 110, eerste alinea, van het VWEU elke lidstaat om op producten van de overige lidstaten hogere binnenlandse belastingen te heffen dan die welke op gelijksoortige nationale producten worden geheven. Het Hof van Justitie heeft verduidelijkt dat bij die toetsing niet alleen moet worden gelet op het tarief maar ook op de grondslag en de heffingsmodaliteiten ervan.
Bpm is verschuldigd ter zake van de registratie van een personenauto, motorrijwiel of bestelauto in het kentekenregister. De belasting wordt eenmaal geheven. Het verschuldigde bedrag wordt steeds vastgesteld op basis van het aan de hand van de tabel van artikel 9 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) berekende bedrag, afhankelijk van de CO2-uitstoot van het motorvoertuig (het tarief). Voor nieuwe motorvoertuigen moet het ten tijde van de datum eerste toelating geldende tarief volledig worden voldaan. Voor gebruikte motorvoertuigen mag worden uitgegaan van het laagste tarief in de periode tussen de datum eerste toelating en de tenaamstelling, welk bedrag mag worden verminderd met hetzelfde percentage als het afschrijvingspercentage van het gebruikte voertuig.
Voor gebruikte motorvoertuigen die nationale producten zijn is ooit Bpm afgedragen, berekend op basis van het volgens artikel 9 van de Wet BPM berekende tarief, hetzelfde tarief dat de grondslag vormt voor de berekening van de verschuldigde Bpm bij tenaamstelling van uit andere landen van de EU ingevoerde motorvoertuigen. Van een in strijd met artikel 110 van het VWEU geheven hogere belasting voor motorvoertuigen van de andere EU-landen dan de belasting voor nationale motorvoertuigen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Nadat de tenaamstelling en de Bpm-afdracht heeft plaatsgevonden, wordt in het kentekenregister voor het betreffende motorvoertuig een herrekende Bpm opgenomen. Voor de heffing van Bpm zelf heeft deze herrekende Bpm geen betekenis. De herrekende Bpm wordt gebruikt om de teruggaaf bij uitvoer te berekenen en om het bedrag te berekenen dat bij binnenlandse verkoop buiten de grondslag van de btw mag blijven.
De herrekende bruto-Bpm van de door eiser aangevoerde referentievoertuigen is deels een forfaitaire dan wel fictieve bepaling van wat de bruto-Bpm zou zijn, zodanig dat men - uitgaande van die herrekende bruto-Bpm - bij toepassing van de tabel op de daadwerkelijk verschuldigde netto-Bpm van die auto zou uitkomen. Met andere woorden: de vastgestelde herrekende bruto-Bpm is een bedrag dat is herleid uit de ter zake van die auto daadwerkelijk verschuldigde Bpm. Dat laatste bedrag wordt niet alleen beïnvloed door tijdsverloop, maar ook door individuele kenmerken van de auto (leeftijd, kilometrage, schade, staat van onderhoud en dergelijke). Eiser wil dus in feite op basis van de daadwerkelijke restwaarde van een ander voertuig verder gaan rekenen om de verschuldigde Bpm te bepalen van de auto die hij zelf invoert. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet in overeenstemming met het wettelijke systeem van de Bpm.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van
mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).