ECLI:NL:RBDHA:2023:12798
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en herleidingsmethode
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. S.M. Bothof, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan de eiser was opgelegd. De eiser had op 21 april 2021 een bedrag van € 881 aan Bpm voldaan voor de registratie van een Jaguar F-type. De inspecteur handhaafde de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar van 18 maart 2022, waarna de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 19 april 2023 werd het beroep behandeld, waarbij de gemachtigde van de eiser en vertegenwoordigers van de Belastingdienst aanwezig waren.
De rechtbank heeft zich gebogen over de ontvankelijkheid van het beroep en de vraag of de verschuldigde Bpm kan worden bepaald aan de hand van de herleidingsmethode. De rechtbank oordeelde dat het beroep ontvankelijk was, ondanks het standpunt van de inspecteur dat de beroepsgrond niet tijdens de bezwaarfase was ingediend. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur voldoende gelegenheid had gehad om zich over de nieuwe gronden uit te laten.
Vervolgens heeft de rechtbank de herleidingsmethode beoordeeld, waarbij de eiser aanvoerde dat artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich verzet tegen een hogere Bpm op zijn auto dan op vergelijkbare voertuigen die al op de Nederlandse markt waren. De rechtbank concludeerde echter dat er geen sprake was van een hogere belasting in strijd met het VWEU en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank wees erop dat de herrekende Bpm geen betekenis heeft voor de heffing van Bpm zelf en dat de vastgestelde herrekende bruto-Bpm niet in overeenstemming is met het wettelijke systeem van de Bpm.
De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Den Haag.