ECLI:NL:RBDHA:2023:12824

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
AWB 23/5136
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onvoldoende bewijs van doel en omstandigheden van verblijf en economische en sociale binding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Tanzaniaanse nationaliteit houder, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiser had op 14 juli 2022 een aanvraag ingediend, die door de minister werd afgewezen op basis van onvoldoende aangetoond doel en omstandigheden van het beoogde verblijf, alsook redelijke twijfel over zijn voornemen om Nederland te verlaten voor het verstrijken van de visumduur. Eiser heeft in bezwaar aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden en dat hij voldoende bewijs heeft geleverd van zijn familiebanden en economische binding met Tanzania. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet voldoende objectieve bewijsstukken heeft overgelegd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat de weigeringsgronden in de Visumcode afzonderlijk kunnen leiden tot afwijzing van een visumaanvraag en dat de minister een ruime beoordelingsmarge heeft. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat eiser niet kon aantonen dat hij voldoende binding had met zijn land van herkomst en dat hij het doel van zijn verblijf niet had onderbouwd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/5136

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: [naam]),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. De referent van eiser, mevrouw [naam], tevens de gemachtigde van eiser, is op de zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Tanzaniaanse nationaliteit. Eiser heeft een visum voor kortdurend verblijf aangevraagd bij referent, mevrouw [naam], in Nederland. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf van eiser onvoldoende zijn aangetoond en omdat er redelijke twijfel bestaat over zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum te verlaten. [1] In bezwaar heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd, omdat eiser de toepasselijke weigeringsgronden volgens verweerder niet (voldoende) met stukken onderbouwd heeft weerlegd.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
2. Eiser meent dat de hoorplicht in bezwaar geschonden is. Wanneer er een gehoor was geweest, had de familierelatie tussen eiser en referent toegelicht kunnen worden en daarmee het doel van het verblijf, namelijk familiebezoek, verduidelijkt kunnen worden. Eiser is de biologische neef van de echtgenoot van referent, en op deze manier familie (namelijk een oom) van de zoon van referent. Ten aanzien van de verblijfsomstandigheden is aangegeven dat eiser bij referent kan verblijven en zij financieel voor hem garant zal staan. Ook is er een ziektekostenverzekering geregeld. Daarnaast meent eiser dat er wel sprake is van economische en sociale binding met Tanzania. Eiser heeft een ernstig auto-ongeluk gehad waar hij een schadevergoeding voor ontvangt. Daarnaast heeft hij een eigen woning gekocht in Tanzania die hij verhuurt. Deze inkomsten gebruikt hij voor zijn levensonderhoud. Ook wordt er een familiewoning in Tanzania gebouwd waarvoor eiser verantwoordelijk is. Als hij in Nederland is, wordt het bouwproces van de familiewoning stopgezet totdat hij weer terug is in Tanzania. Verder woont eiser samen met zijn vriendin, waarmee hij een langdurige relatie heeft, en zijn kind. Hij heeft een zorgplicht ten aanzien van zijn vriendin en kind.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt verweerder over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is. [2] De rechter kan het besluit van verweerder hierover daarom slechts terughoudend toetsen.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft kunnen vaststellen dat de familierelatie tussen eiser en referent niet aannemelijk is gemaakt door middel van objectieve bewijsstukken. Nu eiser het visum heeft aangevraagd met als doel ‘familiebezoek’, heeft verweerder op grond hiervan mogen concluderen dat het doel en de omstandigheden van het beoogde verblijf in Nederland onvoldoende zijn aangetoond. Ook in beroep heeft eiser geen documenten overgelegd waarmee de gestelde familierelatie onderbouwd wordt. Uit de kopie van de geboorteakte van eiser blijkt enkel wie zijn ouders zijn, maar niet wat de relatie van eiser of zijn ouders is met referent dan wel de echtgenoot van referent. In het verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat eiser pas in beroep voor het eerst aanvoert dat het niet mogelijk is om stukken aan te leveren over de familierelatie en dat zij dit daarom niet hebben kunnen meewegen in het besluit. Referent heeft hier op zitting tegenover gesteld dat zij in bezwaar niet in de gelegenheid is gesteld om nadere stukken in te dienen en dat daar door verweerder ook niet specifiek naar is gevraagd. Deze stelling van referent brengt geen verandering in het oordeel van de rechtbank. Het is aan eiser en referent om de familierelatie voldoende te onderbouwen. Dit blijkt onder andere ook uit de “checklist” bij de visumaanvraag waarin wordt vermeld dat er documentatie moet worden overgelegd om de gestelde familierelatie te onderbouwen.
5. Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van een vreemdeling om het grondgebied van de EU-lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het gevraagde visum, mag verweerder zich laten leiden door de intensiteit van de sociale - en economische binding van een vreemdeling met zijn of haar land van herkomst. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat deze binding zodanig is, dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat zijn tijdige terugkeer naar Tanzania voldoende gewaarborgd is.
5.1
Verweerder heeft kunnen vaststellen dat eiser zijn economische binding met Tanzania onvoldoende heeft aangetoond. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat eiser onvoldoende objectief verifieerbare stukken heeft overgelegd om zijn gestelde werkzaamheden als bouwtoezichthouder aan te tonen. Verweerder heeft mogen overwegen dat uit de overgelegde bankafschriften niet blijkt van een substantieel en regelmatig inkomen. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser geen bewijsmiddelen heeft overgelegd om aan te tonen dat hij een huis verhuurt, en ook dat het verhuren van een pand ook op afstand mogelijk is. De gestelde eigendomsakte die in beroep is overgelegd, is niet vertaald waardoor de rechtbank de inhoud hiervan niet kan verifiëren. Verweerder heeft ook kunnen overwegen dat niet gebleken is dat eiser gebonden is aan tijdige terugkeer naar Tanzania in verband met de uitbetaling van zijn schadevergoeding.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook heeft kunnen vaststellen dat eiser zijn sociale binding met Tanzania onvoldoende heeft aangetoond. Verweerder heeft hierbij kunnen overwegen dat eiser geen objectieve bewijsstukken heeft overgelegd ter ondersteuning van de relatie met zijn vriendin en van de stelling dat hij met haar een kind zou hebben, en dat het daarom onvoldoende vast is komen te staan dat eiser daadwerkelijk een gezin heeft in Tanzania. Voor zover de foto’s die eiser heeft overgelegd in beroep foto’s zijn van hem en zijn kind, overweegt de rechtbank dat de gestelde familierelatie en/of het gezinsleven niet door middel van foto’s kan worden aangetoond.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de visumaanvraag van eiser af kunnen wijzen op de gronden dat eiser het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en dat er, vanwege de geringe sociale en economische binding van eiser met Tanzania, redelijke twijfel bestaat over zijn voornemen om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum. De stelling van referent dat zij eerder voor anderen visa heeft aangevraagd, deze visa zijn verstrekt, en verweerder haar daarom zou moeten vertrouwen, doet aan het voorgaande niet af. De beoordeling ziet namelijk op degene voor wie het visum wordt aangevraagd, en niet op de referent.
7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen besluiten dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Daarom heeft verweerder in dit geval mogen afzien van het horen in bezwaar.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 32, eerste lid van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode).
2.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, Koushkaki tegen Duitsland.