ECLI:NL:RBDHA:2023:12827
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Zwitserland onder de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 19 juni 2023 niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting, omdat het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond zijn.
Eiser, geboren in 1988 en van Algerijnse nationaliteit, heeft op 18 mei 2023 asiel aangevraagd in Nederland. Uit Eurodac blijkt dat hij eerder in Zwitserland asiel heeft aangevraagd. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Zwitserland geen opvang zal krijgen en vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Algerije, omdat hij homoseksueel is. Hij stelt dat er systeemfouten zijn in de opvangvoorzieningen in Zwitserland en dat hij risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van landen die aangesloten zijn bij de Dublinverordening. Dit betekent dat verweerder erop mag vertrouwen dat andere lidstaten, zoals Zwitserland, zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het asiel- en opvangsysteem in Zwitserland zulke ernstige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Zwitserland een risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.