ECLI:NL:RBDHA:2023:12846

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
NL23.2010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis, welke op 21 april 2022 door de staatssecretaris was afgewezen. Eiseres ging op 19 mei 2022 in bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bestuursorgaan heeft niet tijdig op het bezwaar beslist. Eiseres heeft vervolgens op 21 januari 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 24 november 2022 was verstreken en dat de ingebrekestelling op 28 november 2022 rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat het beroep gegrond was, omdat de staatssecretaris niet binnen de wettelijke termijn had beslist. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen twaalf weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag. Tevens is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Eiseres heeft ook recht op vergoeding van proceskosten en griffierecht, die door de rechtbank zijn vastgesteld op respectievelijk € 418,50 en € 184.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2010

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder(gemachtigde: mr. L. el Razouki).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2022 heeft verweerder de aanvraag die ten behoeve van eiseres is ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Op 19 mei 2022 is eiseres tegen deze afwijzing in bezwaar gegaan.
Op 21 januari 2023 is eiseres tegen het niet tijdig beslissen op dit bezwaar in beroep gegaan.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres op 19 mei 2022 ontvangen. Verweerder moet op grond van artikel 76 van de Vreemdelingenwet (Vw) binnen negentien weken beslissen op het bezwaar. Verweerder heeft de beslistermijn verdaagd met zes weken onder gevolg van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet. De rechtbank stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op 24 november 2022 is verstreken. Met de ingebrekestelling van 28 november 2022, door verweerder ontvangen op 29 november 2022, is verweerder rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 21 januari 2023 is het beroep wegens niet-tijdig beslissen ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep meer dan twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
3. Indien verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel
8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen het
bestuursorgaan een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de
naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het
derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
4. Om te bepalen welke termijn verweerder moet worden gegund om alsnog tot een
besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 [1] als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn.
5. In het geval van eiseres heeft verweerder met het verweerschrift aangegeven dat hij voornemens is om referent uit te nodigen voor een gehoor. Ook is aangegeven dat verweerder een documentenonderzoek uit wil voeren. Verweerder verzoekt de rechtbank daarom om een nadere beslistermijn van twaalf weken. De rechtbank acht dat niet onredelijk. Zij zal daarom bepalen dat verweerder binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid van de Awb bepaalt de rechtbank dat
verweerder een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 7.500.
7. Eiseres verzoekt de rechtbank om de bestuurlijke dwangsommen vast te stellen en om verweerder te veroordelen in de door haar gemaakte proceskosten.
8. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is
verstreken, zodat verweerder aan eiseres € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft
verbeurd.
9. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten en het vergoeden van het door eiseres betaalde griffierecht. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 418,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit. Verder bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zestien weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
  • stelt de hoogte van de door verweerder aan eiseres verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442 (duizend vierhonderdtweeënveertig euro);
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent);
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ter hoogte van € 184 (honderdvierentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.