In deze zaak heeft verzoekster, een onbekende partij, beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar echtgenoot, dochter en zoon. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 31 juli 2023 de aanvraag ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, kan de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. In dit geval is de aanvraag van verzoekster op 14 november 2022 ontvangen en is de beslistermijn van 90 dagen met 3 maanden verlengd, waardoor deze op 12 mei 2023 is verlopen. De ingebrekestelling van verzoekster is op 29 april 2023 door verweerder ontvangen, maar deze is prematuur ingediend en dus niet geldig.
De rechtbank concludeert dat, als het beroep niet was ingetrokken, het niet-ontvankelijk zou zijn verklaard. Daarom komt het verzoek van verzoekster om vergoeding van de proceskosten niet voor inwilliging in aanmerking. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af. Deze uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van griffier N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.