In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een B.V., en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van het Uwv met betrekking tot de Ziektewet-uitkering van een werkneemster. Het primaire besluit van 26 november 2020 weigerde de uitkering per 15 augustus 2021, terwijl het bestreden besluit I van 12 april 2021 het bezwaar van de werkneemster gegrond verklaarde en de uitkering per 3 september 2020 toekende. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het Uwv heeft later een wijzigingsbesluit genomen dat de werkneemster geen uitkering over een bepaalde periode zou ontvangen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting heeft plaatsgevonden omdat partijen geen gebruik wilden maken van hun recht om gehoord te worden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten. In de overwegingen van de rechtbank werd duidelijk dat de werkneemster van 1 januari 2020 tot 1 september 2020 als verkoopster bij eiseres werkte en dat haar arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkneemster was beëindigd. De rechtbank concludeerde dat eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, omdat het Uwv met het bestreden besluit II volledig aan de eisen van eiseres had voldaan.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard en ook het beroep tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,- en moet het griffierecht van € 360,- aan eiseres worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.