ECLI:NL:RBDHA:2023:1293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
22/016789
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vermindering van betalingsverplichting in verband met ontnemingsmaatregel

In deze zaak heeft de politierechter op 7 februari 2023 een verzoek behandeld van een verzoeker die in 2016 door het Gerechtshof Den Haag was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 243.272,50 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De verzoeker heeft in 2022 een verzoek ingediend tot kwijtschelding of vermindering van dit bedrag, omdat hij onvoldoende draagkracht heeft om aan de betalingsverplichting te voldoen. De politierechter heeft het verzoek op 24 januari 2023 ter openbare terechtzitting behandeld, waarbij zowel de verzoeker als de officier van justitie zijn gehoord.

De verzoeker heeft zijn financiële situatie uiteengezet, waarbij hij aangaf dat hij door een beëindigde relatie en de daaruit voortvloeiende veranderingen in zijn inkomen niet meer in staat is om het eerder afgesproken maandbedrag van € 500,00 te betalen. De officier van justitie heeft erkend dat de verzoeker zich heeft ingespannen om aan zijn verplichtingen te voldoen en heeft voorgesteld het bedrag te verlagen tot € 10.000,00. De politierechter heeft echter geoordeeld dat het belang van resocialisatie van de verzoeker zwaarder weegt dan het belang van rechtsherstel.

De rechter heeft vastgesteld dat de verzoeker nu en in de toekomst slechts € 50,00 per maand kan betalen en dat een hoge schuldenlast kan leiden tot psychische problemen en recidive. Daarom heeft de politierechter besloten het bedrag te verlagen tot € 1.200,00, zodat de verzoeker binnen twee jaar aan zijn betalingsverplichting kan voldoen. De beslissing is genomen met het oog op het bieden van een 'schone lei' voor de verzoeker, wat zowel in zijn belang als in het belang van de samenleving is.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 22/001562-15
Raadkamernummer: 22/016789
Beslissing van de politierechter in bovengenoemde rechtbank op het verzoek ex artikel 6:6:26 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) strekkende tot kwijtschelding dan wel vermindering van het bedrag vastgesteld bij de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd aan:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. M.R. Backer, advocaat,
adres: Binckhorstlaan 36 te Den Haag
(de verzoeker).

Inleiding

Aan de verzoeker is bij arrest van 8 maart 2016 door het Gerechtshof Den Haag de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van een geldbedrag van € 243.272,50 ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, voortkomend uit – kort gezegd – zijn betrokkenheid bij een hennepkwekerij. Bij arrest van 3 oktober 2017 heeft de Hoge Raad het daartegen ingestelde cassatieberoep verworpen.
Op 6 juni 2018 is de verzoeker voor het eerst aangeschreven door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) in verband met de hem opgelegde betalingsverplichting.
De verzoeker heeft op 13 juli 2022 een verzoekschrift ingediend strekkende tot kwijtschelding dan wel vermindering van het bij de betalingsverplichting vastgestelde bedrag.

De procedure

De politierechter heeft dit verzoek op 24 januari 2023 ter openbare terechtzitting behandeld. De verzoeker, bijgestaan door mr. M.R. Backer, is gehoord. Ook de officier van justitie mr. B.P. Simonis is gehoord.
De politierechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, alsmede van het commentaar van het CJIB, gedateerd 27 december 2022.

Het standpunt van de verzoeker

De verzoeker heeft in de eerste plaats verzocht om kwijtschelding en in de tweede plaats om vermindering van het bedrag. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij nu en in de toekomst onvoldoende draagkracht heeft om aan de betalingsverplichting te voldoen. De afgelopen jaren heeft de verzoeker een betalingsregeling getroffen met het CJIB, waarbij hij € 500,00 per maand afloste. Dat is voor hem niet langer op te brengen. Hij is zzp’er en moet belasting afdragen over de inkomsten uit zijn onderneming. De afgelopen jaren heeft hij daarvan geen aangifte gedaan waardoor hij het met het CJIB overeengekomen maandbedrag kon betalen. Dat is niet langer houdbaar, omdat hij zijn belastingschuld nu moet voldoen. Daarbij komt dat hij de afgelopen jaren samenwoonde met zijn toenmalige partner en hij zijn eigen woning verhuurde. Nu zijn relatie voorbij is en hij weer zelf in zijn woning woont, zijn de huurinkomsten weggevallen. De verzoeker is niet in staat om meer te gaan werken dan nu het geval is en zijn verwachting is dat zijn inkomen in de toekomst min of meer hetzelfde zal blijven. Hij kan redelijkerwijs € 50,00 per maand aflossen. Hij verzoekt om hem toekomstperspectief te bieden, want hij ervaart veel stress van zijn schulden.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er aanleiding is om het bedrag te verminderen tot € 10.000,00. De verzoeker heeft zich ingespannen om aan zijn betalingsverplichting te voldoen en hij heeft voldoende inzichtelijk gemaakt dat hij nu en in de toekomst niet in staat is om maandelijks een hoog bedrag te betalen. De officier van justitie acht het onwenselijk dat de verzoeker nog tientallen jaren een hoge schuld boven het hoofd hangt, omdat dit juist de kans op herhaling van strafbare feiten zou kunnen verhogen.

Het oordeel van de politierechter

Op grond van artikel 6:6:26 Sv kan de rechter op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde het in de opgelegde verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden.
De verzoeker heeft een schriftelijk en gemotiveerd verzoek gedaan, waarbij hij inzage heeft gegeven in zijn inkomsten, vermogen en uitgaven. Inkomsten heeft de verzoeker uit zijn onderneming; hij is zzp’er en werkt als loodgieter. Zijn uitgaven komen allesbehalve buitensporig voor. De verzoeker heeft een eigen woning in het lagere segment, waarvoor hij bescheiden hypotheeklasten betaalt. Naast de overige gebruikelijke vaste lasten betaalt hij alimentatie voor zijn twee minderjarige kinderen en lost hij af op een tweedehands auto, die hij nodig heeft voor zijn werk. De verzoeker heeft zijn beperkte draagkracht meteen na het eerste aanschrijven onder de aandacht gebracht van het CJIB en verzocht om een betalingsregeling te treffen. Het CJIB heeft de verzoeker daarop een regeling aangeboden met een maandbedrag van € 500,00. Verzoeken om dit te verlagen heeft het CJIB afgewezen, onder verwijzing naar de hoogte van het totaalbedrag van de betalingsverplichting. De verzoeker heeft de afgelopen jaren het maandbedrag steeds voldaan. Aannemelijk is dat die situatie niet langer houdbaar is. Enerzijds omdat de financiële situatie van de verzoeker door het eindigen van zijn relatie is verslechterd, anderzijds omdat zijn draagkracht ook de afgelopen jaren in werkelijkheid veel lager was, als rekening wordt gehouden met de door hem wel verschuldigde, maar niet afgedragen belasting. De verzoeker heeft aannemelijk gemaakt dat hij nu redelijkerwijs niet meer dan € 50,00 per maand zou kunnen betalen. In aanmerking genomen zijn leeftijd en beroep, is het niet waarschijnlijk dat hierin in de (nabije) toekomst verandering zal komen.
Uit de door de verzoeker overgelegde stukken kan kortom worden afgeleid dat de verzoeker zowel nu als in de voorzienbare toekomst een zeer beperkte financiële draagkracht heeft. De vraag is of dat moet leiden tot verlaging van de betalingsverplichting en zo ja, in welke mate.
Bij de beantwoording van die vraag neemt de politierechter het volgende tot uitgangspunt.
Het doel van een betalingsverplichting aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is rechtsherstel. Van een veroordeelde wordt in beginsel het
totaledoor hem wederrechtelijke verkregen voordeel ontnomen, waarmee de veroordeelde wordt gebracht in de vermogenspositie voordat hij dat voordeel verkreeg. Dat neemt niet weg dat zich goede redenen kunnen voordoen op grond waarvan het doel van rechtsherstel geheel of gedeeltelijk moet wijken en slechts
een deelvan het voordeel wordt ontnomen. Indien er andere rechtens te respecteren belangen zijn, die strijdig zijn met het belang van rechtsherstel, zal de rechter daartussen een belangenafweging moeten maken. [1]
Het belang van resocialisatie van de veroordeelde is een rechtens te respecteren belang, dat met zich brengt dat moet worden voorkomen dat de betalingsverplichting het de veroordeelde moeilijk maakt om terug te keren in de maatschappij en een menswaardig en delictvrij bestaan op te bouwen. [2] Dat kan het geval zijn als de betalingsverplichting de veroordeelde langdurig gebukt zou doen gaan onder een financieel zeer moeilijke situatie. Uit onderzoeken is gebleken dat een langdurige en hoge schuldenlast zorgt voor stress en kan leiden tot psychische problemen en zo functioneren op allerlei leefgebieden negatief kan beïnvloeden. [3] Het hebben van schulden zonder reëel uitzicht op volledige aflossing kan een schuldenaar ernstig belemmeren in zijn functioneren en zelfs recidive van strafbare feiten in de hand werken.
Tegen die achtergrond bezien kan verlaging van de betalingsverplichting aangewezen zijn in de situatie dat een veroordeelde zijn best doet om aan de betalingsverplichting te voldoen, bijvoorbeeld door periodieke betalingen, maar zijn draagkracht nu en in de voorzienbare toekomst niet toereikend is om binnen een redelijke termijn aan de betalingsverplichting ter hoogte van het verkregen voordeel te voldoen. [4] In zo een situatie kan door verlaging van de betalingsverplichting aan de veroordeelde een reëel perspectief op een schuldenvrije toekomst worden geboden, hetgeen zijn resocialisatie – en de samenleving als geheel – ten goede zal komen.
Daarbij kan een parallel worden getrokken met de Wet schuldsanering natuurlijke personen. [5] Die wet biedt schuldenaren de mogelijkheid om in een drie tot vijf jaar durend schuldsaneringstraject te komen, waarin zij zich moeten inspannen om zoveel mogelijk schulden te voldoen. Na afloop zijn overgebleven schulden niet meer afdwingbaar. Deze regeling is tot stand gekomen vanuit de gedachte dat een schuldenlast het maatschappelijk functioneren van de betrokkene sterk kan verstoren en dat het daarom op enig moment is aangewezen om de betrokkene een ‘schone lei’ te bieden. [6]
Toegepast op deze zaak brengen deze uitgangspunten de politierechter tot de volgende overwegingen.
De verzoeker heeft zich van meet af aan ingespannen om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, ook terwijl het door het CJIB aangeboden maandbedrag eigenlijk te hoog voor hem was. Hij is steeds in contact gebleven met het CJIB en heeft zijn financiële situatie telkenmale uitgelegd. Inmiddels is hij ruim vier jaar aan het afbetalen. Van het door de verzoeker te betalen totaalbedrag resteert nog € 204.782,60. De verzoeker heeft inkomsten uit werk, maar kan nu en in de voorzienbare toekomst hoogstens € 50,00 per maand betalen. De verzoeker heeft verteld hoe de voortdurende schuldenlast hem stress bezorgt.
Onder die omstandigheden is de politierechter van oordeel dat het belang van resocialisatie van de verzoeker moet prevaleren boven het belang van rechtsherstel en dat verlaging van de betalingsverplichting is aangewezen. De politierechter acht het in het belang van de verzoeker én van de samenleving dat aan de verzoeker binnen een redelijke termijn uitzicht op een ‘schone lei’ wordt geboden. Omdat de verzoeker wel enige draagkracht heeft en in aanmerking genomen dat hij nu ongeveer vier jaar aan het afbetalen is, acht de politierechter gehele kwijtschelding van het bedrag op dit moment niet op zijn plaats. Wel zal de politierechter het bedrag verminderen tot € 1.200,00. Uitgaande van een maandelijkse betaling van € 50,00 betekent dit dat de verzoeker na twee jaar aan de betalingsverplichting zal hebben voldaan. [7] Het verzoek zal dus in zoverre worden toegewezen.

Beslissing

De politierechter wijst het verzoek toe en vermindert het bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 maart 2016 vastgestelde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de staat te betalen, tot een bedrag van € 1.200,00 (zegge: twaalfhonderd euro).
Aldus beslist te Den Haag door mr. B.W. Mulder, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Stek, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2023.

Voetnoten

1.Vgl. de annotatie van Borgers onder Hoge Raad 8 april 2014,
2.Zie in die zin ook W. de Zanger,
3.Bijv. onderzoek van het Trimbos-instituut waaruit blijkt dat mentaal gezonde mensen met moeilijk aflosbare schulden na drie jaar drie keer meer kans op psychische aandoeningen hebben dan mensen zonder geldzorgen (https://www.trimbos.nl/actueel/nieuws/diepe-schulden-trigger-voor-angst-en-depressie/), onderzoek van het Centraal Planbureau waaruit blijkt dat er een sterke samenhang bestaat tussen problematische schulden en mentale gezondheid (https://www.cpb.nl/problematische-schulden-en-zorggebruik), en onderzoek van de Hogeschool Utrecht waaruit een indirecte relatie tussen het hebben van schulden en resocialisatie, sociale problemen en recidive blijkt (N. Jungmann e.a.,
4.Zie in die zin ook M.J. Borgers,
5.Zie in die zin ook Borgers, t.a.p., p. 418-421.
7.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 juli 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7730.