In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de vernietiging van een Nederlands octrooi, NL 2016394, dat was verleend aan [gedaagde]. De eiser, [eiser], heeft de rechtbank verzocht om het octrooi te vernietigen op grond van het feit dat het niet-inventief en niet nieuw zou zijn. De procedure begon met een dagvaarding op 1 juni 2023, gevolgd door een conclusie van antwoord van [gedaagde] op 28 juni 2023. Beide partijen hebben verzocht om de mondelinge behandeling achterwege te laten, waarna de rechtbank heeft besloten om op dezelfde dag vonnis te wijzen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] diende op 8 maart 2016 een octrooiaanvraag in bij het Octrooicentrum Nederland, wat leidde tot de verlening van het octrooi op 27 september 2017. [eiser] was aanvankelijk ook aanvrager, maar heeft zijn rechten op het octrooi aan [gedaagde] overgedragen. In een adviesrapport van het Octrooicentrum Nederland van 17 mei 2023 werd geconcludeerd dat de conclusies van het octrooi niet nieuw en niet inventief zijn, wat de basis vormde voor de vordering van [eiser].
De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet heeft betwist dat de conclusies van het octrooi niet nieuw of niet inventief zijn. Daarom heeft de rechtbank het octrooi vernietigd en [gedaagde] bevolen om binnen veertien dagen na de eindbeslissing een verzoek tot aantekening van de vernietiging in het octrooiregister te doen. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiser], die zijn vastgesteld op € 1.041,86, te vermeerderen met nakosten. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.