ECLI:NL:RBDHA:2023:13290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
C/09/567799 / HA ZA 19-134
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake octrooi en auteursrecht tussen Global Factories B.V. en Blisterpartner B.V. e.a.

In deze zaak, die zich richt op de octrooi- en auteursrechtelijke geschillen tussen Global Factories B.V. en Blisterpartner B.V. e.a., heeft de rechtbank op 6 september 2023 uitspraak gedaan. Global Factories, eiseres in conventie, stelt dat Blisterpartner inbreuk maakt op haar octrooi EP 630 en op haar auteursrechten met betrekking tot de broncode van haar medicijn schouwmachine. Blisterpartner c.s. betwist deze inbreuk en vordert in reconventie de nietigheid van het octrooi. De rechtbank heeft vastgesteld dat de conclusies van het octrooi niet inventief zijn en heeft het octrooi vernietigd. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat Global Factories niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de inbreuk op haar auteursrechten en bedrijfsgeheimen. De vorderingen van Global Factories zijn afgewezen, en de rechtbank heeft Global Factories veroordeeld in de proceskosten. Blisterpartner c.s. heeft in reconventie de opheffing van het conservatoire beslag gevorderd, wat is toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten in reconventie eveneens toegewezen aan Blisterpartner c.s.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/567799 / HA ZA 19-134
Vonnis van 6 september 2023
in de zaak van
GLOBAL FACTORIES B.V.,
te Den Haag,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.E. Pors te Amsterdam,
tegen

1.BLISTERPARTNER B.V.,

te Den Haag,
2.
[gedaagde sub 2 ],
te [plaats 1] ,
3.
[de Holding] .,
te [plaats 1] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.W. Rijsdijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Global Factories en Blisterpartner c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk Blisterpartner, [gedaagde sub 2 ] en [de Holding] genoemd worden.
De zaak is voor Global Factories behandeld door de advocaten mrs. Pors (voornoemd), H.A. Borgers en K. Hsia en de octrooigemachtigden ir. J.H. Groot-Koerkamp en ir. B. CH. Ledeboer . Voor Blisterpartner is de zaak ter zitting behandeld door de advocaten mrs. Rijsdijk (voornoemd) en F. Heideman en octrooigemachtigde ir. R.J.G. Haan .

1.Samenvatting

1.1.
Deze zaak gaat over medicijn schouwmachines. Met die machines wordt gecontroleerd of een medicijnverpakking die bestemd is voor een specifieke patiënt, de juiste soorten en hoeveelheden medicijnen bevat. Global Factories heeft voor een medicijn schouwmachine en voor een werkwijze voor medicijncontrole daarmee, octrooibescherming gekregen met haar octrooi EP 630. Het octrooi is toegepast in de MDM-machine van Global Factories. Volgens Global Factories maakt de Pouch Inspector van Blisterpartner c.s. inbreuk op EP 630. Blisterpartner c.s. zegt dat zij geen inbreuk maakt onder meer omdat het octrooi nietig is.
1.2.
De rechtbank zal eerst de procedure, de feiten en de vorderingen beschrijven. Zij gaat daarna bij de beoordeling in op de vraag of de conclusies van het Nederlandse deel van
EP 630 vernietigd moeten worden op grond van artikel 75 ROW. De rechtbank komt tot het oordeel dat de conclusies vernietigbaar zijn omdat ze niet inventief zijn. Daardoor komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de in conventie door Global Factories gestelde inbreuk op EP 630 door de Pouch Inspector.
1.3.
Vervolgens oordeelt de rechtbank dat Global Factories niet heeft aangetoond dat Blisterpartner c.s. inbreuk heeft gemaakt op auteursrechten van Global Factories op de broncode van de MDM-machine.
1.4.
Tot slot komt de rechtbank tot het oordeel dat Global Factories niet genoeg heeft onderbouwd dat zij over bedrijfsgeheimen beschikt die betrekking hebben op de MDM-machine en dat Blisterpartner c.s. die bedrijfsgeheimen op onrechtmatige wijze heeft gebruikt.
1.5.
In dit vonnis wordt vastgesteld dat een deel van de informatie die Global Factories heeft overgelegd en behandeld, bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft. Het gedeelte van dit vonnis dat op de vertrouwelijke informatie betrekking heeft, is met toepassing van artikel 29 lid 4 Rv weggelaten in aan derden verstrekte afschriften en de te publiceren versie van het vonnis. Dat gedeelte is in dit vonnis geplaatst tussen rechte haken en weergegeven in rood.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 november 2018, waarbij ook een incidentele vordering tot exhibitie is ingesteld;
  • de akte houdende overlegging producties van Global Factories van 4 februari 2019, met producties EP01 t/m EP43
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie tevens conclusie van antwoord in incident van Blisterpartner c.s. van 15 mei 2019, met producties GP01 t/m GP07;
  • de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie van Global Factories van 18 september 2019, met producties EP44 t/m EP48;
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie van Blisterpartner c.s. van 11 december 2019, met producties GP08 t/m GP11b;
  • de conclusie van dupliek in reconventie van Global Factories van 22 januari 2020, met productie EP49;
  • de akte houdende overlegging nadere producties houdende overlegging overzicht proceskosten van Global Factories van 11 maart 2022, met producties EP50A, EP50B, EP51A, EP51B en EP52;
  • de akte houdende overlegging aanvullend overzicht proceskosten van Global Factories van 25 maart 2022;
  • de proceskostenoverzichten van Blisterpartner c.s.
  • de door beide partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde schriftelijke pleitnota’s;
  • de reactieve pleitaantekeningen van Blisterpartner c.s.;
  • het e-mail-bericht van de rechtbank van 28 maart 2022 waarin de ter zitting gemaakte afspraken over de voortzetting aan partijen zijn bevestigd;
  • de akte overlegging productie van Blisterpartner c.s. van 20 april 2022 met productie GP12 (een voorlopig deskundigenbericht);
  • de akte uitlating voorlopig deskundigenbericht van Global Factories van 20 april 2022;
  • de akte van antwoord uitlating voorlopig deskundigenbericht van Blisterpartner c.s. van 11 mei 2022.
2.2.
Op 25 maart 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, na afloop waarvan partijen een akteronde is toegestaan. Partijen hebben, na de uitwisseling van die laatste aktes in april en mei 2022, tijdens een voortzetting van de mondelinge behandeling op 25 mei 2022 om een schikking te betrachten, vonnis gevraagd.
2.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

Partijen

3.1.
Global Factories is een in 2000 opgerichte onderneming die zich bezighoudt met het ontwikkelen van technologie op het gebied van geautomatiseerde (optische) medicijnverificatie. Eén van de producten van Global Factories is de
Medicine Detection Machine(hierna: MDM-machine).
3.2.
[gedaagde sub 2 ] heeft van 1 november 2007 tot 1 november 2009 op grond van een arbeidsovereenkomst voor Global Factories gewerkt. In de arbeidsovereenkomst zijn een geheimhoudingsbeding, een beding terzake de overdracht van tijdens het dienstverband ontstane intellectuele eigendomsrechten en een teruggaveverplichting opgenomen. Na afloop van de arbeidsovereenkomst heeft [gedaagde sub 2 ] vanaf 1 januari 2010 tot en met 24 november 2011 als freelancer voor Global Factories gewerkt.
3.3.
In 2013 kwam [gedaagde sub 2 ] in contact met een Duitse investeerder die interesse had om met [gedaagde sub 2 ] een verbeterde schouw/inspectiemachine voor medicijnen te ontwikkelen. Blister Partner GmbH Co&Kg is medio 2013 opgericht. Op 3 december 2015 heeft [gedaagde sub 2 ] Blisterpartner opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder is [de Holding] , die op 1 september 2011 door [gedaagde sub 2 ] is opgericht. [gedaagde sub 2 ] is enig aandeelhouder en bestuurder van [de Holding] .
3.4.
Blisterpartner houdt zich blijkens een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel bezig met de ontwikkeling en verkoop van software en apparaten voor het veilig gepersonaliseerd herverpakken van medicijnen. Blisterpartner verkoopt controleapparatuur voor verpakte medicatie via haar website
www.blisterpartner.nlen via haar Amerikaanse partner Parata Systems, LLC. Eén van de producten van Blisterpartner is de Pouch Inspector, waarvan zij de eerste versie in 2016 op de markt bracht. De Pouch Inspector is, zo blijkt uit de productbeschrijving op de website van Blisterpartner, een controle machine die verpakte medicatie controleert op juistheid van de inhoud, op basis van de bestelde medicatie en patiënten informatie.
Het octrooi
3.5.
Global Factories is houdster van octrooi EP 1 656 630 (hierna ook: EP 630 of het octrooi) voor een werkwijze en inrichting voor het schouwen van een reeks medicijnen. EP 630 is ingediend op 19 augustus 2004, waarbij het prioriteitsrecht is ingeroepen van WO PCT/NL03/00592 met datum 19 augustus 2003 en NL 1025161 met datum 31 december 2003. Het octrooi is onder andere aangewezen voor Nederland (het Nederlandse deel van EP 630 hierna ook: EP 630 NL).
3.6.
EP 630 telt in de verleende versie (EP 1 656 630 B1) 25 conclusies, waarvan twee hoofdconclusies: een onafhandelijke werkwijze conclusie 1 en een onafhankelijke inrichtingsconclusie 15, die in de (oorspronkelijke) Engelse tekst als volgt luiden:
3.7.
In de beschrijving van EP 630 is vermeld:
[0001]The present invention relates to a method for inspecting a group of drugs, comprising:
  • the infeed of patient and drug data;
  • conveying said drugs past a camera;
  • optical scanning said drugs by a camera;
  • comparing said scanned drugs with said infeed;
  • accepting or rejecting said drugs;
  • storing data relating to said drugs in a memory.
[0002]In WO 02/25568 A2 a method is disclosed, wherein a group of drugs is scanned under a camera. A processor/memory is provided to maintain patient database including a historical record of pill identification sessions and prescription information. Each pill identification session comprises scanning of the group of pills, analysing a pill image to extract pill identifying characteristics, including size, shape, colour, texture and markings, comparing the captured image with image stored in a database or library. US 6,330,351 relates to a drug inspection device having a camera, a camera monitor for displaying one after another the pictures taken by the camera and a graphic monitor for calling image data to be predescribed from a database and displaying thus called data. The picture of the drugs in each batch and the image data on the drugs corresponding to the drugs in each batch are displayed simultaneously on the respective monitors for the predetermined time and by visually checking the monitors a pharmacist can easily inspect drugs.
[0003]The drugs are packed in pack strings (for example Baxter strings).
[0004]Generally, such strings are put together in large pharmacies and the like. Such strings are each composed of, for example, seven compartments (client unit pack), in the case of which one or more drugs are present in a compartment for each day or part of a day. It is extremely important for the correct drugs to be placed in a pack, and checking systems for this are known. They consist of feeding the desired drugs to a central processing unit. With the aid of a camera and vision techniques, the numbers of drugs actually present in the pack are scanned and the specific data for them are fed to the central processing unit. Through comparison, it is determined whether these data correspond to each other and further handling of the string or pack is then authorized or otherwise.
(…)
[0007]It is the object of the present invention to provide a method making it possible in a simple and efficient manner to ascertain at a later stage the extent to which the pack delivered was the correct one
[0008]This aim is realised with a method such as described above in that several groups of drugs are inspected, wherein each group is provided in a pack and a number of packs is connected to provide a string, wherein each string is provided with patient data, said camera inspecting said packs and the group of drugs therein, wherein the scanned image of the patient data and packs having the groups of drugs therein, is entered in said memory.
[0009]According to the present invention, the pack is optically scanned by the camera, and the picture concerned is stored. In addition, the patient data are scanned by the same or a different camera and are likewise stored with the image of the pack. In this way proof of the state of the pack at the time of inspection is obtained, which proof is completely independent of and is separate from the data in the central memory. By storing these images in a memory, i.e. optical memory, the packer can prove at a later stage that his products left the packing station in a good state.
[0010]It will be understood that a group of drugs can comprise any number of drugs.
[0011]In contrast to WO 02/25568 A2 the image of both the patient data on the pack and the contents of the pack are registered. In WO 02/25568 A2 only the session is stored and not the image obtained from the session. According to the invention the ultimate proof for the presence or absence of certain drugs is obtained albeit at a somewhat higher requirement to the storage capacity of the memory.
(…)
[0023]If the pack is accepted or rejected, this is preferably indicated by means of a mark such as a paint dot.
(…)
[0025]The present invention also relates to a device for inspecting a string of interconnected drug packs, comprising an infeed for a string of packs, conveyance means for said packs, a camera for scanning the drugs in said packs, a discharge for said string of packs, and also an input for patient/drug data, in addition to a comparison device for comparing said patient/drug data with said camera scans, scanning means being present for scanning of said patient data, and storage means being present for storing said patient scans and said drug scans. The conveyance means can comprise any construction known in the prior art, but according to an advantageous embodiment of the invention they consist of a belt. As indicated above, the data relating to the contents of the pack may come either from the outside or be incorporated in the pack itself, for example in the form of a barcode. Likewise, the patient data can either be scanned directly, or it may be present on the wall of the pack situated away from the camera. Patient data in that case would possibly appear in a mirror image on the storage medium. On the one hand, this need not be a problem because these data can be reversed again at the time of checking. On the other hand, it is easily possible by means of optical techniques to turn round the mirror image already at the time of storage of the patient data.
(...)
[0027]It is possible according to the present invention to operate the camera with different types of light. The light used for scanning the number and/or the shape of the drugs can be of a different wavelength from that of the light for making a "photograph" of the packs. This applies in particular if the shape and/or colour of the drugs has/have to be scanned. In that case special lighting is necessary. For simply determining the numbers and/or the name of the user lighting from the opposite side of the camera will suffice. When determining the shape and colour it is necessary to use further lighting from the position of the camera. If necessary the camera or the illumination means used for illuminating the packs can be provided with filters which could be adjustable.
[0033]In Fig. 1 reference numeral 1 indicates a device into which packs 10 of drugs can be introduced and subjected to an inspection operation. The infeed is indicated by 6 and the discharge by 7. The conveyance is achieved by means of a belt 4. After infeed 6 a brush 17 and also a vibrating plate 18 are present. Brush 17 or vibrating plate 18 could be omitted if desired. By these means the drugs, which are possibly lying on top of each other, are taken to a position lying beside each other. A camera 2 and a mirror 16 interacting with it are present. This camera is provided with one or two light sources.
(…)
[0037]According to the invention, a bottom light source 16 is present, by means of which light reaches the camera through the pack, so that the camera can also observe the underside of the pack. This makes it possible to scan the patient data by means of camera 2. The mirror image obtained in this way may be reversed electronically if desired.
3.8.
EP 630 bevat onder andere de volgende figuur:
3.9.
Het octrooi is eerder onderwerp van geschil geweest in een kort geding procedure tussen Global Factories en een derde, te weten Ziuz. De voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 3 december 2010 voorlopig geoordeeld dat conclusie 15 van EP 630 zoals verleend niet inventief is, en dat Global Factories de inventiviteit van de van conclusie 15 afhankelijke conclusie 18 afzonderlijk had moeten onderbouwen. Bij gebreke daarvan deelt conclusie 18 het lot van conclusie 15.
3.10.
Op 5 maart 2018 heeft Global Factories bij Octrooicentrum Nederland een akte van gedeeltelijke afstand van EP 630 NL ingediend, waarbij zij gewijzigde conclusies heeft gevoegd die in de plaats komen van de conclusies zoals verleend. De pandhouder heeft zich akkoord verklaard met de wijzigingen. Deze akte is ingeschreven in het register. Het aldus gewijzigde octrooi telt 29 conclusies, met naast de (gewijzigde) hoofdconclusies 1 en 15, een tweede onafhankelijke inrichtingsconclusie 26 (met nieuwe volgconclusies 27 t/m 29). De gewijzigde conclusies luiden overeenkomstig de door Global Factories gemaakte mark-up als volgt (waarbij toevoegingen ten opzichte van het octrooi zoals verleend deels [2] onderstreept zijn weergegeven en doorgestreepte woorden/passages uit het octrooi zoals verleend zijn verwijderd) [3] :
In de Engelse taal:
(…)
(…)
(…)
In de (onbestreden) Nederlandse vertaling luiden deze conclusies als volgt:
(…)
(…)
(…)
3.11.
Global Factories heeft op 29 november 2018 een gewijzigde vertaling van conclusie 26 ingediend, met de hieronder (onder/doorgestreept) weergegeven wijziging:
26.1
Inrichting voor het schouwen van ееn patiënt specifieke reeks (10) ааnееngekoppelde medicijnverpakkingen (15), omvattende
26.2
ееn invoer (6) voor ееn гееks verpakkingen (15), waarbij patiëntgegevens zijn voorzien op elke verpakking, transportmiddelen (4) voor die verpakkingen,
(…)
26.6
waarbij waarneemmiddelen aanwezig zijn voor het waarnemen van die patiëntgegevens
op de verpakking.
26.7
alsmede een vergelijkingsinrichting (3) voor het vergelijken van die patiënt/medicijngegevens
op de verpakkingmet die camerawaarnemingen
Stand van de techniek
3.12.
Op de prioriteitsdatum van EP 630 behoorde [Naam] , ‘Het tellen van pillen met behulp van vision’ van 17 juni 2003 tot de stand van de techniek (hierna: ‘ [Naam] ’). Het is een verslag van een afstudeerproject van de auteur voor zijn studie technische natuurkunde aan de [Hogeschool] in [plaats 2] . Het verslag bevat de volgende passages:
(...)
(...)
(...)
(...)
(...)
(...)
[Naam] bevat een aantal figuren, waaronder de volgende:
en:
Kenmerken MDM-machine
3.13.
De MDM-machine van Global Factories past werkwijzen toe die herkend kunnen worden aan de hand van zogeheten ‘fingerprints’. Global Factories beschrijft haar ‘fingerprints’ met voorbeelden, waaronder de volgende [4] :
[vertrouwelijke informatie verwijderd ex art. 29 lid 4 Rv]
Beslagen
3.14.
Krachtens verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Global Factories op 31 mei 2018 bewijsbeslag gelegd onder Blisterpartner c.s. De verloven zijn verleend voor zover het bewijsbeslag specifieke categorieën bescheiden betrof, die betrekking hadden op mogelijke auteursrecht inbreuk op de broncode van Global Factories door (de broncode van) Blisterpartner c.s. en onrechtmatige daad door gebruik van bedrijfsgeheimen. Voor de eveneens verzochte gedetailleerde beschrijving van de broncode is geen verlof verleend. De voorzieningenrechter heeft een vertrouwelijkheidsregime bepaald op de voet van artikel 28 lid 1 sub b Rv ten aanzien van ‘
de “fingerprints” van de auteursrechten en bedrijfsgeheimen’ in overweging 2.13 van beide verloven.
Deskundigenbericht
3.15.
De rechtbank heeft op verzoek van Global Factories een voorlopig deskundigenbericht bevolen bij beschikking van 27 november 2018. Als deskundige is benoemd Dr Mr Ir E.H. Visscher (hierna: de deskundige). Hij was als deskundige voorgesteld door Global Factories. De deskundige had de opdracht uit de forensische kopie die bij de beslaglegging bij Blisterpartner is gemaakt, die data te selecteren waarop beslag was toegelaten (in de beschikking aangeduid als ‘selectie 1’). Vervolgens had hij de opdracht om uit selectie 1

de broncode van de Blisterpartner-machine te selecteren (nu het voorlopig
deskundigenbericht dient te worden beperkt tot onderzoek naar deze broncode)
en om die (tweede) selectie te vergelijken met de broncodes van de MDM-machine van Global Factories van 1 mei 2010 en eind 2011 en om na te gaan of er overeenkomsten zijn die kunnen duiden op ontlening en of er verschillen zijn.
3.16.
De deskundige heeft in zijn rapport over het maken van selectie 1 onder meer opgemerkt:
13. Hoewel er nog steeds een behoorlijk aantal documenten (9503 commerciële documenten en 6814 technische documenten) zijn gevonden op basis van bovengenoemde zoektermen, zijn er geen technische documenten geïdentificeerd die uiteindelijk informatie over de “fingerprints” of de Blister Partner software in het algemeen konden verschaffen. (…)
14. Bij de gevonden technische documenten zijn geen documenten aangetroffen die betrekking hebben op de technische werking van de verificatiesystemen van BlisterPartner. Wel zijn meerdere exemplaren van een document aangetroffen die betrekking heeft op de
architectuur/technische werking van de MDM-machine van Global Factories. De exemplaren van het document lijken voor 2010 door Global Factories per e-mail te zijn gestuurd naar een of meer personen die nu voor Blister Partner werken.
Selectie 1 is aan de deurwaarder/bewaarder gegeven ter bewaring en ter vervanging van het ongeselecteerde beslagen materiaal (dat moet worden vernietigd).
3.17.
De deskundige heeft over de tweede selectie opgemerkt:
32. Er is tijdens het beslag geen oudere versie van de broncode van Blister Partner gevonden dan van januari 2018. Dit betekent dat er acht jaar heeft gezeten tussen de broncode van Blister Partner van 2010 en de oudste broncode van Blister Partner. Een dergelijke periode is zeer lang in hedendaagse softwareontwikkeling. In de versiegeschiedenis van de broncode van BlisterPartner staat bij de eerste versie de toelichting “Init after reorg” (bijlage B.4) wat waarschijnlijk “Initial commit after reorganisation” betekent (“Initial commit” is een gebruikelijk bericht bij een eerste versie). Dit suggereert dat er een eerdere versie van de broncode is geweest.
De deskundige heeft de in beslag genomen broncode van Blisterpartner vergeleken met broncodes van Global Factories van 17 februari 2010 en 10 oktober 2011, omdat een versie van 1 mei 2010 niet door Global Factories was aangeleverd. Zijn conclusie is dat er geen overeenkomsten zijn die duiden op ontlening van delen van de broncode van Blisterpartner aan deze broncodes van Global Factories. Hij verklaart in zijn rapport van 26 juli 2019:
‘ 37. Er zijn geen sporen van de broncode van Global Factories aangetroffen. Er is weliswaar geen volautomatische vergelijkingssoftware zoals CodeMatch van S.A.F.E. gebruikt, die automatisch alle broncode bestanden vergelijkt om bestanden met een hoge correlatie te vinden en zo broncode plagiaat te detecteren, maar noch een vergelijking van de bovengenoemde statistieken uit bijlagen B.1 en B.4 noch een vergelijking van de bovenstaande projectstructuren geven aan dat de broncodes significante overeenkomsten vertonen. De broncode van de Pouch Inspector die aangetroffen is in beslagen digitale gegevens [1] dateren uit januari 2018 en is dus relatief jong. Als er door Blister Partner al broncode is overgenomen van Global Factories, dan lijkt de kans minimaal dat daar nog sporen van terug te vinden zijn na acht jaar. Uit de geanalyseerde gegevens blijkt dat het zeer waarschijnlijk is dat er in die tijd een reorganisatie van de broncode heeft plaatsgevonden waarbij eerdere versies van de broncode niet meer in de repository terug te vinden zijn.
38. Nu er geen overeenkomsten, althans gelijkenissen, zijn gevonden tussen de broncodebestanden, moet de vraag of er een redelijke kans aanwezig is dat er sprake is van inbreuk op de auteursrechten van Global Factories (ontlening) door Blisterpartner c.s. ontkennend worden beantwoord.’

4.Het geschil

in het incident

4.1.
Global Factories vordert bij wege van provisionele voorziening dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
Global Factories toestemming verleent na betekening van het vonnis in incident inzage te nemen in en kopieën te verkrijgen van het beslagen materiaal dat op dit moment door de deurwaarder in bewaring wordt gehouden;
Global Factories inzage verleent in een kopie van het rapport op te stellen door de aangewezen onafhankelijke deskundige;
Global Factories inzage verleent in de selectie van het bewijsmateriaal zoals samengesteld door de aangewezen onafhankelijke deskundige;
Blisterpartner c.s. beveelt dat zij dit toestaat, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- voor elke dag waarop Blisterpartner c.s. niet volledig aan dit bevel gehoor geeft;
Blisterpartner c.s. veroordeelt in de redelijke en evenredige kosten van dit incident op grond van artikel 1019h Rv.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Global Factories onderdeel 1 van haar provisionele vordering ingetrokken.
4.3.
Global Factories stelt onder andere dat sprake is van een rechtsbetrekking tussen haar en Blisterpartner c.s. die haar recht geeft op exhibitie van het (door de deskundige geselecteerde) in bewijsbeslag genomen materiaal. Blisterpartner c.s. heeft inbreuk gemaakt op haar auteursrechten op de broncode en onrechtmatig gehandeld jegens haar. Voor zover dat in de hoofdzaak nog niet kan worden vastgesteld door de rechtbank, heeft zij belang bij de exhibitie om nader bewijs te leveren van die auteursrechtinbreuk en onrechtmatige daad.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in conventie
4.5.
Global Factories vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1) Blisterpartner c.s. verbiedt om in Nederland direct of indirect inbreuk te maken op EP 630;
2) voor recht verklaart dat Blisterpartner c.s. inbreuk maken en/of hebben gemaakt op EP 630;
3) Blisterpartner c.s. gebiedt om ieder gebruik in Nederland, elders in de Europese Unie en in de Verenigde Staten van de broncode en software van Global Factories te staken en gestaakt te houden;
4) voor recht verklaart dat Blisterpartner c.s. inbreuk maken en/of hebben gemaakt op de auteursrechten van Global Factories;
5) Blisterpartner c.s. gebiedt om het gebruik en de openbaarmaking van de bedrijfsgeheimen van Global Factories in Nederland, elders in de Europese Unie en in de Verenigde Staten te staken en gestaakt te houden;
6) voor recht verklaart dat Blisterpartner c.s. inbreuk maken en/of hebben gemaakt op de bedrijfsgeheimen van Global Factories;
7) Blisterpartner c.s. gebiedt om opgave te verstrekken van haar leveranciers en afnemers van de inbreukmakende machines, de geleverde aantallen, prijzen en voorraad;
8) Afgifte van alle inbreukmakende machines beveelt;
9) Blisterpartner c.s. gebiedt een recall bij haar afnemers te doen en haar voorraad en geretourneerde inbreukmakend producten te vernietigen;
10) Blisterpartner c.s. gebiedt om ieder ander onrechtmatig handelen jegens Global Factories te staken en gestaakt te houden;
11) Alle hiervoor beschreven verboden, geboden en bevelen op straffe van verbeurte van een dwangsom;
12) Voor recht verklaart dat Blisterpartner c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die Global Factories heeft geleden en nog lijdt en zal lijden als gevolg van inbreukmakende handelingen, en Blisterpartner c.s. hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de door Global Factories geleden en nog te lijden schade als gevolg van de inbreukmakende handelingen, of – ter keuze van Global Factories – tot het afdragen aan Global Factories van de ten gevolge van de inbreukmakende handelingen genoten winst, één en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
13) Blisterpartner c.s. hoofdelijk veroordeelt in de redelijke en evenredige kosten van dit geding op de voet van artikel 1019h Rv.
4.6.
Global Factories legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag.
4.6.1.
Blisterpartner c.s. maakt met de verhandeling van de Pouch Inspector in Nederland inbreuk op voortbrengsel-conclusies 15, 17, 18 en 26 tot en met 29 en (indirect) op werkwijze-conclusies 1 tot en met 6 van (het Nederlandse deel van) EP 630. [de Holding] heeft Global Factories gesommeerd om EP 630 niet te handhaven, dus [de Holding] dreigt ook inbreukmakende handelingen te gaan verrichten. Global Factories heeft daardoor schade geleden, die Blisterpartner moet vergoeden.
4.6.2.
Verder maakt Blisterpartner c.s., althans is het ten minste redelijkerwijs te verwachten dat zij dat doet, inbreuk op de auteursrechten van Global Factories op de broncode van haar machine, zodat zij recht heeft op een verbod op inbreuk en schadevergoeding, of althans op exhibitie van het in bewijsbeslag genomen materiaal.
4.6.3.
Ook heeft Blisterpartner c.s. onrechtmatig en/of in strijd met artikel 2 WBB [5] gehandeld door bedrijfsgeheimen van Global Factories te gebruiken voor haar eigen concurrerende producten. Die bedrijfsgeheimen zijn te herkennen aan functionele kenmerken die Global Factories aanduidt als
fingerprints. Blisterpartner moet ook de schade die Global Factories daardoor lijdt, vergoeden.
4.7.
Blisterpartner c.s. voert verweer en concludeert tot niet ontvankelijk verklaring van Global Factories dan wel tot afwijzing van haar vorderingen.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
4.9.
Blisterpartner c.s. heeft een tegenvordering ingesteld en vordert – samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
het Nederlandse deel van EP 1 656 630 nietig verklaart;
de opheffing beveelt van de ten laste van Blisterpartner c.s. gelegde conservatoire beslagen met bevel aan Global Factories het nodige te doen opdat de deurwaarder binnen één dag na de datum van het vonnis aan Blisterpartner c.s. al hetgeen in beslag werd genomen teruggeeft zonder daarvan kopie achter te houden en zonder Global Factories mededelingen te doen over de inhoud daarvan, op straffe van een dwangsom van € 40.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Global Factories dit bevel geheel of gedeeltelijk niet nakomt of – ter keuze van Blisterpartner c.s. – voor ieder document waarmee Global Factories dit bevel geheel of gedeeltelijk niet nakomt;
veroordeelt in de volledige en evenredige kosten van het geding op de voet van artikel 1019h Rv.
4.10.
Blisterpartner c.s. legt aan haar vordering tot nietig verklaring ten grondslag dat EP 630 door de gedeeltelijke afstand (zie 3.10) toegevoegde materie bevat, in strijd met artikel 123 lid 3 EOV [6] een ruimere beschermingsomvang heeft dan bij verlening het geval was en niet meer duidelijk is. Daarnaast is EP 630 niet nieuw ten opzichte van [Naam] en NL 679 en niet inventief ten opzichte van [Naam] . Om deze redenen vordert Blisterpartner c.s. vernietiging van EP 630 NL in zijn geheel. De gevorderde opheffing van het beslag baseert zij op de stelling dat er geen grond was voor de beslaglegging en dat het beslag een ontoelaatbare ‘fishing expedition’ vormt.
4.11.
Global Factories voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Blisterpartner c.s., met veroordeling van Blisterpartner c.s. in de redelijke en evenredige kosten.
4.12.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en reconventie
Bevoegdheid
5.1.
Deze rechtbank is internationaal bevoegd kennis te nemen van deze zaak op grond van artikel 4 Brussel I bis-Vo [7] en relatief bevoegd op grond van artikel 80 ROW voor de octrooirechtelijke vorderingen en artikel 99 Rv voor de overige vorderingen, omdat Blisterpartner c.s. in Nederland en in dit arrondissement is gevestigd. De rechtbank is internationaal bevoegd kennis te nemen van de reconventionele nietigheidsvordering op grond van artikel 24 aanhef en onder 4 Brussel I bis-Vo.
Vertrouwelijkheidsregime
5.2.
Global Factories heeft de rechtbank verzocht een vertrouwelijkheidsregime te bepalen in de zin van artikel 28 Rv, ten behoeve van producties EP 27 tot en met EP29, die volgens haar bedrijfsvertrouwelijke informatie bevatten. Productie EP27 is na de mondelinge behandeling in deze zaak onder een contractuele geheimhoudingsplicht geopenbaard aan Blisterpartner c.s., zodat zij geen belang heeft bij een daartoe strekkende veroordeling. Global Factories heeft nog wel belang bij het door haar verzochte regime op de voet van artikel 29 lid 4 Rv, voor zover het publicatie van enige inhoud uit die productie in dit vonnis betreft. In zoverre wordt het verzoek gehonoreerd. Artikel 29 lid 4 Rv is derhalve van toepassing op bedrijfsvertrouwelijke informatie uit productie EP27. Dat is aan de orde voor de gegevens die in 3.13 zijn weergegeven. Aan een nadere bewijsopdracht komt de rechtbank in dit vonnis niet toe, zodat Global Factories niet meer de gelegenheid krijgt om producties EP28 en EP29 in het geding te brengen. Global Factories heeft dus geen belang meer bij het bepalen van een vertrouwelijkheidsregime voor die twee producties, zodat dat verzoek wordt afgewezen.
Bezwaar tegen nieuwe weren
5.3.
Global Factories heeft bezwaar gemaakt tegen een aantal, in haar ogen nieuwe, verweren in de conclusie van dupliek in conventie en repliek in reconventie. Ter zitting is al beslist dat het verweer van Blisterpartner c.s. in de conclusie van dupliek in conventie dat kenmerken 1.10 en 1.13 van conclusie 1 van EP 630 niet in de Pouch Inspector worden toegepast, te laat was. Dat verweer wordt daarom niet bij de beoordeling betrokken.
5.4.
Global Factories heeft ook bezwaar gemaakt tegen de bij de hiervoor genoemde conclusie voor het eerst door Blisterpartner c.s. ingenomen stelling dat conclusie 17 niet nieuw, althans niet inventief is en nieuwe verweren tegen de stelling dat zij inbreuk maakt op conclusie 17 met de Pouch Inspector. De bezwaren tegen de stelling dat conclusie 17 niet nieuw of inventief is, slagen niet. Global Factories heeft op die stelling kunnen reageren in haar conclusie van dupliek in reconventie en daarna nog bij pleidooi, zodat zij ten aanzien van die stelling niet in haar verdediging is geschaad. Bij beslissing op het bezwaar dat het inbreukverweer aangaande conclusie 17 tardief was, heeft Global Factories geen belang. De reden daarvoor is dat de rechtbank niet toe komt aan de gestelde inbreuk op conclusie 17.
Conclusies na afstand
5.5.
Global Factories legt aan haar octrooirechtelijke vorderingen EP 630 NL ten grondslag zoals dit luidt na gedeeltelijke afstand. Blisterpartner c.s. bestrijdt in de eerste plaats dat conclusies 26 tot en met 29 van EP 630 NL na de gedeeltelijke afstand toelaatbaar zijn. Zij beroept zich ook op de nietigheid van die conclusies omdat die een ongeoorloofde uitbreiding van materie na verlening vormen in de zin van art. 75 lid 1 onder d ROW (art. 123 lid 3 EOV). Ook heeft zij in latere stukken het standpunt ingenomen dat deze gedeeltelijke afstand in strijd is met de rechtszekerheid voor derden.
5.6.
Artikel 63 ROW [8] bepaalt dat een octrooihouder (geheel of) gedeeltelijk afstand kan doen van zijn octrooi door inschrijving van een daartoe strekkende akte in het octrooiregister. Wanneer aan de formele eisen van artikel 63 lid 2 ROW is voldaan, wordt de akte ingeschreven in de registers. Daarmee is de afstand een feit en geldt voor het (Nederlandse deel van een Europees) octrooi vanaf dat moment en met terugwerkende kracht, de aldus gewijzigde tekst met werking
erga omnes [9] . Dat was hier het geval; de pandhouder heeft zich akkoord verklaard met de wijzigingen. Een inhoudelijke toetsing door OCNL of enige andere instantie, vindt niet plaats, anders dan bij procedure over een beperking van een Europees octrooi bij het EOB. Afstand naar Nederlands recht is derhalve een eenzijdige handeling van de octrooihouder die afstand doet van (een deel van) het octrooi, dat met inschrijving van de akte (gedeeltelijk) komt te vervallen. In een sanctie op een afstand/wijziging die mogelijk verder gaat dan de in dit artikel bedoelde afstand, is in de ROW niet voorzien. Toetsing is slechts mogelijk wanneer in een rechterlijke procedure met betrekking tot het octrooi na afstand een nietigheidsverweer of -vordering wordt gevoerd en voor zover – al dan niet door de afstand – is voldaan aan de vereisten voor vernietiging op grond van artikel 75 ROW.
5.7.
De rechtbank kan in deze zaak in het midden laten of en in hoeverre de gedeeltelijke afstand door Global Factories ‘toelaatbaar’ is en wat de octrooirechtelijke gevolgen van ‘ontoelaatbaarheid’ zijn voor de vorderingen van Global Factories, omdat de aangepaste conclusies, ervan uitgaande dat ze toelaatbaar zijn, niet inventief zijn.
EP 630 NL na afstand nietig?
5.8.
Blisterpartner c.s. bestrijdt in de eerste plaats de nieuwheid dan wel inventiviteit van (alle conclusies van) EP 630 NL zoals dit luidt na afstand ten opzichte van [Naam] in combinatie met algemene vakkennis.
5.9.
EP 630 NL na afstand betreft een werkwijze en inrichtingen voor het schouwen van een reeks medicijnen.
5.10.
[Naam] , onderdeel van de stand van de techniek, is, anders dan Global Factories betoogt, een geschikt uitgangspunt als dichtstbijzijnde stand van de techniek voor de beoordeling van de inventiviteit van EP 630. Het betreft hetzelfde vakgebied als EP 630, te weten een werkwijze en inrichtingen voor de inspectie van een streng (aaneengekoppelde reeks) medicijnverpakkingen. Bij de inrichting van [Naam] wordt het aantal pillen geteld en gecontroleerd aan de hand van in een database opgeslagen patiëntgegevens.
5.11.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van een gemiddelde vakpersoon bestaande uit een team van een werktuigbouwkundig ingenieur die ervaring heeft met programmeren en iemand met kennis van medicijnverificatie (hierna ook: de vakpersoon). Blisterpartner c.s. heeft bepleit dat de gemiddelde vakpersoon een beeldherkennings- en verwerkingsspecialist is. De rechtbank volgt Blisterpartner c.s. hierin niet. Die vakpersoon heeft niet de benodigde kennis van medicijnverificatie en is daardoor niet aan te merken als de gemiddelde vakpersoon voor het onderhavige octrooi.
Conclusies 15 t/m 25
5.12.
De rechtbank volgt de onderverdeling van onafhankelijke inrichtingsconclusie 15 in de volgende deelkenmerken, gelijk aan de indeling die Global Factories heeft gemaakt:
15.1
Inrichting voor het schouwen van een patiënt specifieke reeks (10) aaneengekoppelde medicijnverpakkingen (15), omvattende
15.2
een invoer (6) voor een reeks verpakkingen (15), waarbij patiëntgegevens zijn voorzien op elke verpakking,
15.3
transportmiddelen ( 4) voor die verpakkingen,
15.4
een camera (2) voor het waarnemen van de medicijnen in die verpakkingen,
15.5
een afvoer (7) voor die reeks verpakkingen,
15.6
alsmede een invoer (19) voor patiënt/medicijngegevens,
15.7
waarbij waarneemmiddelen aanwezig zijn voor het waarnemen van die patiëntgegevens,
15.8
alsmede een vergelijkingsinrichting (3) voor het vergelijken van die patiënt/medicijngegevens met die camerawaarnemingen,
15.9
waarbij opslagmiddelen (3, 5, 8) zijn voorzien voor het opslaan van die patiëntgegevenswaarnemingen en die medicijnwaarnemingen voor het verschaffen van bewijs van de toestand van elke verpakking op het moment van schouwen,
15.1
waarbij die camera is voorzien van een eerste lichtbron (16) voor het bepalen van de patiëntgegevens en het aantal medicijnen, en een tweede lichtbron (24) voor het bepalen van de kleur en/of vorm van die medicijnwaarnemingen.
5.13.
Tussen partijen is niet in geschil dat [Naam] de conclusie-kenmerken 15.1 en 15.3 tot en met 15.9 openbaart.
5.14.
Volgens Global Factories zijn kenmerken 15.2 (‘patiëntgegevens zijn voorzien op elke verpakking’) en 15.10 (twee lichtbronnen, een voor het bepalen van het aantal medicijnen en de patiëntgegevens en een voor het bepalen van de kleur en de vorm van de medicijnwaarnemingen) niet geopenbaard in [Naam] .
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat kenmerk 15.2 daarin impliciet maar duidelijk en ondubbelzinnig is geopenbaard. [Naam] openbaart een aantal keer een foto met daarop een medicijnverpakking bedrukt met patiëntgegevens. De vakpersoon weet dat het op de prioriteitsdatum gebruikelijk was dat op ieder medicijnzakje waarin zich medicijnen bevinden, patiëntgegevens zijn gedrukt. Dus hij leest dat mee in [Naam] , waarin hij een exemplaar ziet van een medicijnzakje bedrukt met patiëntgegevens. Dit is dus geen verschilkenmerk.
5.16.
Kenmerk 15.10 is wel een verschilkenmerk. Anders dan Blisterpartner c.s. stelt, openbaart [Naam] niet duidelijk en ondubbelzinnig een eerste lichtbron die dient om de op de verpakking afgedrukte patiëntgegevens en het aantal medicijnen te bepalen en een tweede lichtbron voor het bepalen van de kleur en/of de vorm van die medicijnwaarneming. Voor zover de twee spaarlampen in één behuizing in de testopstelling van [Naam] al aangemerkt zouden kunnen worden als twee lichtbronnen, hebben zij geen verschillende functie. Beide worden gebruikt om het aantal medicijnen en de patiëntgegevens waar te nemen. Geen van beide dient om de kleur en vorm van de medicijnen waar te nemen. Ook is gesteld noch gebleken dat een van de in [Naam] geopenbaarde spaarlampen daarvoor geschikt is. Er is dan ook geen sprake van twee lichtbronnen als bedoeld in het octrooi
5.17.
Het technisch effect van (verschil)kenmerk 15.10 is dat niet alleen het aantal medicijnen geteld kan worden, maar dat ook gecontroleerd kan worden op kenmerken zoals vorm en kleur waarmee het soort/type medicijn gecontroleerd kan worden, waardoor het risico dat er onjuiste medicijnen worden verstrekt verder wordt verkleind.
5.18.
De probleemstelling is dan: om, uitgaande van een medicijn schouwmachine die het aantal medicijnen kan tellen, een machine te ontwikkelen die een betere controle van de verstrekte medicatie mogelijk maakt.
5.19.
De vakpersoon leest over de opstelling van [Naam] in zijn verslag (pagina 24, §4.6. regels 2-5) ‘
achtergrondbelichting[geeft]
het beste resultaat bij de manier van tellen die nu wordt toegepast. Hierbij staat de camera recht tegenover de lichtbron en het te meten zakje[wordt]
hiertussen geplaatst. Omdat de zakjes van licht doorlatend materiaal zijn, wordt de achtergrond wit, tegenover zwarte pillen’. De vakpersoon weet dus dat er in de opstelling van [Naam] sprake is van een camera met een daar tegenover geplaatste lichtbron, waarmee het aantal medicijnen geteld kan worden aan de hand van zwart-wit (schaduw-) beeldwaarneming.
5.20.
[Naam] geeft vervolgens bij zijn aanbevelingen voor verdere verbetering van de medicijn schouwmachine (op pagina 45) een aanbeveling voor een betere controle van te verstrekken medicatie. Daar geeft hij de aanbeveling: “
Als er naast het tellen van de pillen ook gecontroleerd moet worden of de juiste medicijnen in de zakjes zitten, de halve pillen de juiste grootte hebben en of er geen pillen beschadigd zijn, dan moet er in ieder geval een kleurencamera in het systeem komen. Ook moet de methode van belichting aangepast worden omdat met de huidige belichting geen kleuren te onderscheiden zijn en misschien moet er vanaf meerdere kanten, met een extra camera of met behulp van spiegels, naar het zakje ‘gekeken’ worden”.
5.21.
De vakpersoon die op zoek is naar een verbetering van de in [Naam] geopenbaarde inrichting en die de hiervoor beschreven suggestie van [Naam] opvolgt om een kleurencamera toe te voegen en de belichtingsmethode daarop aan te passen, zodat ook de kleur, grootte en gaafheid van de medicijnen in de zakjes gecontroleerd kan worden, zal daarmee zonder inventieve arbeid tot de in conclusie 15 geclaimde uitvinding komen. In [Naam] leest de vakpersoon immers dat voor het bepalen of de juiste pillen zijn verpakt, kleur waargenomen moet worden en dat daarvoor de belichting aangepast moet worden. De vakpersoon weet op grond van zijn algemene vakkennis dat voor waarneming van kleur voorgrondbelichting nodig is. De vakpersoon leest dat dit in een verbeterde opstelling bereikt kan worden met behulp van een aangepaste methode van belichting en mogelijk met een extra kleurencamera of spiegels. Op grond van zijn algemene vakkennis zal hij inzien dat een spiegel de benodigde voorgrondbelichting kan verschaffen. Maar hij weet op grond van zijn algemene vakkennis ook dat dit kan door naast een extra op de voorkant van de medicijnverpakkingen gerichte camera een directe lichtbron voor voorgrondbelichting toe te passen. De vakpersoon is in staat om op basis van deze suggestie van [Naam] een tweede lichtbron in de inrichting toe te passen. Anders dan Global Factories betoogt, is voor de vakman duidelijk dat dit een directe of indirecte (via een spiegel) lichtbron kan zijn.
5.22.
De vakpersoon zal dus, mede gelet op de pointer in [Naam] , vanuit dat document en zijn algemene vakkennis, zonder inventieve arbeid komen tot de uitvinding, door in de opstelling volgens [Naam] een tweede lichtbron toe te passen zodat door middel van voorgrondbelichting en een camera die ook kleur kan verwerken, kleur en vorm waargenomen kan worden. Daarmee is conclusie 15 niet inventief ten opzichte van [Naam] .
5.23.
Alhoewel Blisterpartner c.s. het ontbreken van inventiviteit niet afzonderlijk voor alle afhankelijke conclusies heeft gemotiveerd, stelt zij wel dat het octrooi in zijn geheel vernietigbaar is. Om die reden zal de rechtbank ook voor alle onderconclusies nagaan of zij inventiviteit verschaffen aan het octrooi.
5.24.
Conclusie 16 voegt, kort gezegd, een lopende band toe aan conclusie 15. Bij gebreke van een uitleg van Global Factories waarom een lopende band inventiviteit aan conclusie 16 zou verschaffen, is conclusie 16 nietig op dezelfde gronden als conclusie 15.
5.25.
Volgens Blisterpartner c.s. is de maatregel die in conclusie 17 onder bescherming is gesteld, ook al in [Naam] geopenbaard. Die maatregel kan het octrooi volgens Blisterpartner c.s. in ieder geval geen inventiviteit verschaffen. Dit betreft het kenmerk ‘
waarbij die waarneemmiddelen die camera alsmede middelen voor spiegelbeeldig opslaan van de waarneming daarvan omvatten.’
Uit randnummer [0025] van de beschrijving van het octrooi volgt dat deze spiegelbeeldige opslag toegepast kan worden als de patiëntgegevens in spiegelbeeld opgeslagen zouden worden door de wijze van registratie door de camera (‘
the patient data can either be scanned directly, or it may be present on the wall of the pack situated away from the camera’).
5.26.
Global Factories betwist niet dat het tot de algemene vakkennis van de vakpersoon behoort dat een lens van een camera een (voor het menselijk oog) spiegelbeeldige waarneming van de werkelijkheid maakt. Een resultaat daarvan is te zien in de in [Naam] geopenbaarde figuur 17 (zie 3.12). Global Factories wijst er slechts op dat dit in een camera gecorrigeerd kan worden met een stelsel van meerdere lenzen, zodat dit niet voor iedere camera geldt. Ook dat moet tot de algemene vakkennis van de vakpersoon worden gerekend. In [Naam] is geopenbaard dat medicijngegevens die met een camera worden waargenomen, worden vergeleken met gegevens in een database en patiëntgegevens op de verpakking. De vakpersoon weet dat die vergelijking slechts kan plaatsvinden met beelden van de medicijnverpakking die, anders dan het beeld in figuur 17, in ieder geval in een werkgeheugen ontspiegeld worden opgeslagen. Daarbij is dus sprake van het spiegelbeeldig opslaan van de waarneming. Conclusie 17 verleent het octrooi derhalve geen inventiviteit ten opzichte van [Naam] .
5.27.
Blisterpartner c.s. heeft ook gesteld dat conclusie 18 niet inventief is ten opzichte van [Naam] . Conclusie 18 is gewijzigd bij de akte van afstand en voegt het volgende kenmerk toe:

waarbij de eerste lichtbron is voorzien aan tegenoverliggende zijde ten opzichte van de camera en de tweede lichtbron is voorzien bij de positie van de camera.’
Ook die conclusie is nietig wegens gebrek aan inventiviteit. Voor zover de geclaimde materie niet reeds tot de algemene vakkennis moet worden gerekend, wordt deze in [Naam] gesuggereerd. Zoals hiervoor al aan de orde is gekomen, wordt in de opstelling van [Naam] een lichtbron achter de zakjes en tegenover een camera geopenbaard. Bij zijn suggesties voor verdere verbetering noemt [Naam] dat kleur en vorm gecontroleerd kunnen worden met behulp van aangepaste belichting
ofeen extra camera. De vakpersoon weet dat het waarnemen van kleur met een camera vraagt om voorgrondbelichting, zodat hij de door [Naam] gesuggereerde aanpassing van de belichting aan de camera kant van de verpakking zal positioneren. Dit kenmerk voegt dus geen inventieve maatregel toe aan conclusie 15.
5.28.
Met de nietigheid van de conclusies waarvan ze afhankelijk zijn, is ook het lot van de conclusies 19 tot en met 25 bezegeld. Niet valt in te zien hoe de in die volgconclusies genoemde maatregelen van mechanische aard, inventiviteit kunnen verschaffen.
Conclusies 26 tot en met 29
5.29.
Conclusie 26 is eveneens een onafhankelijke inrichtingsconclusie. Deze conclusie kan worden onderverdeeld in de volgende deelkenmerken:
26.1
Inrichting voor het schouwen van een patiënt specifieke reeks (10) aaneengekoppelde medicijnverpakkingen (15), omvattende
26.2
een invoer (6) voor een reeks verpakkingen (15), waarbij patiëntgegevens zijn voorzien op elke verpakking, transportmiddelen ( 4) voor die verpakkingen,
26.3
een camera (2) voor het waarnemen van de medicijnen in die verpakkingen,
26.4
een afvoer (7) voor die reeks verpakkingen,
26.5
alsmede een invoer (19) voor patiënt/medicijngegevens,
26.6
waarbij waarneemmiddelen aanwezig zijn voor het waarnemen van die patiëntgegevens,
26.7
alsmede een vergelijkingsinrichting (3) voor het vergelijken van die patiënt/medicijngegevens op de verpakking met die camerawaarnemingen,
26.8
waarbij opslagmiddelen (3, 5, 8) zijn voorzien voor het opslaan van die waargenomen patiëntgegevens en die medicijnwaarnemingen voor het verschaffen van bewijs van de toestand van elke verpakking op het moment van schouwen, en
26.9
waarbij de inrichting is ingericht om de camera met verschillende soorten licht te gebruiken.
5.30.
Deze kenmerken stemmen woordelijk overeen met die van conclusie 15, met uitzondering van de kenmerken 26.7 tot en met 26.9. Daarbij geldt dat de wijzigingen in 26.7 en 26.8 (zie 3.10) geen afwijkende materie ten opzichte van conclusie 15 toevoegen aan die kenmerken, maar eerder verduidelijkingen zijn. Hetgeen is overwogen in 5.13 tot en met 5.15 ten aanzien van de conclusiekenmerken 15.1 tot en met 15.9 geldt daarom ook ten aanzien van de kenmerken 26.1 tot en met 26.8: het zijn geen verschilkenmerken ten opzichte van [Naam] .
5.31.
Kenmerk 26.9 is in conclusie 26 in de plaats gekomen van kenmerk 15.10 in conclusie 15. Partijen zijn het niet eens over de vraag of kenmerk 26.9 de conclusie nieuwheid en inventiviteit verschaft ten opzichte van [Naam] .
5.32.
Blisterpartner c.s. stelt dat de woordcombinatie ‘verschillende soorten licht’ niet duidelijk is en daarom niet nawerkbaar. De rechtbank gaat er met Global Factories van uit dat ‘verschillende soorten licht’ voor de vakpersoon duidelijk is en ruim moet worden uitgelegd, zodat het – in ieder geval – allerlei vormen van zichtbaar licht omvat zoals (a) achtergrondbelichting en voorgrondbelichting, (b) licht van verschillende (spectra van) golflengtes wat resulteert in verschillende kleuren licht en (c) lamplicht versus daglicht. Ook Blisterpartner c.s. heeft aangevoerd [10] dat dit alles onder de woordcombinatie ‘verschillende soorten licht’ valt.
5.33.
Zoals hiervoor al is overwogen bij de beoordeling van de inventiviteit van conclusie 15, openbaart [Naam] een inrichting met een camera. De vakpersoon weet op basis van zijn algemene vakkennis dat een camera in het algemeen geschikt is om licht van verschillende kleuren, richtingen en sterktes te verwerken en dus geschikt is voor ‘verschillende soorten licht’ als bedoeld in het octrooi. [Naam] openbaart derhalve een inrichting die is ingericht om de camera met verschillende soorten licht te gebruiken. Voor zover de vakpersoon dit kenmerk al niet impliciet in [Naam] inleest, zodat conclusie 26 niet nieuw is, is deze conclusie in ieder geval niet inventief ten opzicht van [Naam] .
5.34.
De rechtbank is van oordeel dat de van conclusie 26 afhankelijke conclusies 27 tot en met 29 ook niet inventief zijn ten opzichte van [Naam] . Daarbij gaat de rechtbank uit van dezelfde probleemstelling als hiervoor (zie 5.18) omdat de in de afhankelijke conclusies 27 tot en met 29 toegevoegde kenmerken volgens het octrooi beogen een betere controle van de verstrekte medicatie mogelijk te maken.
5.35.
Conclusie 27 voegt aan conclusie 26 de maatregel toe dat het licht gebruikt voor het waarnemen van aantal en/of vorm van de medicijnen een andere golflengte heeft dan het licht voor het maken van een foto van de verpakking.
5.36.
Conclusie 28 voegt aan conclusie 26 de maatregel toe dat voor het bepalen van de aantallen en/of de naam van de patiënt belichting vanaf de tegenoverliggende zijde ten opzichte van de camera is voorzien en voor het bepalen van vorm en kleur verdere belichting vanaf de camera is voorzien.
5.37.
Conclusie 29 voegt aan conclusie 26 toe dat de waarnemingsmiddelen een verdere camera omvatten voor het waarnemen van patiëntgegevens. In feite stelt deze conclusie dus een tweede camera onder bescherming.
5.38.
Partijen zijn het niet eens over de vraag hoe de vakpersoon de in conclusie 27 toegevoegde maatregel uitlegt (het gebruik van licht van
een andere golflengtevoor het waarnemen van aantal en/of vorm van de medicijnen dan het licht gebruikt voor het maken van een foto van de verpakking). Blisterpartner c.s. heeft er, in het kader van toegevoegde materie en nawerkbaarheidsbezwaren, op gewezen dat licht van één golflengte, monochromatisch licht, in werkelijkheid niet voorkomt. Global Factories stelt hier tegenover dat dit wel bestaat in de vorm van helium-neon lasers, maar ook dat deze conclusie niet beperkt is tot het gebruik van dergelijk monochromatisch licht. Het octrooischrift biedt daarvoor ook geen aanknopingspunten. De rechtbank is met Global Factories van oordeel dat de vakpersoon in de context van de beschrijving zal begrijpen dat niet monochromatisch licht is bedoeld, maar licht van andere golflengten, dat wil zeggen met een ander golflengtebereik en dus andere lichtspectra
.Uit de context van [0027] zou de vakman echter ook kunnen begrijpen dat andere dan wel andersoortige lichtbronnen zijn bedoeld.
5.39.
[Naam] openbaart als gezegd een opstelling met een camera die achtergrondbelichting waarneemt, waarmee medicijnen geteld kunnen worden en de patiëntgegevens waargenomen en vastgelegd kunnen worden. [Naam] leert de vakpersoon ook dat deze inrichting verbeterd zou kunnen worden door ook vorm en kleur van de medicijnen te controleren (zie 5.20). Daartoe is, volgens [Naam] , in ieder geval nodig dat een kleurencamera gebruikt wordt en dat de belichtingsmethode zodanig aangepast wordt, dat vanaf meerdere kanten naar de medicijnverpakkingen ‘gekeken’ kan worden. Daarmee bedoelt hij dat de verpakkingen vanaf verschillende kanten belicht worden dan wel dat twee camera’s worden gebruikt waarbij de ene met tegenlicht werkt en de tweede zodanig is opgesteld dat wordt waargenomen met voorgrondbelichting zodat kleur kan worden waargenomen. Uitgaande van die suggestie om tot een betere controle van de verstrekte medicatie te komen, zal de vakpersoon zonder inventieve arbeid de inrichting volgens [Naam] zo aanpassen dat twee lichtbronnen met spectra bestaande uit verschillende golflengtes worden gebruikt voor enerzijds het waarnemen van de vorm en kleur van de medicijnen en anderzijds de waarneming en vastlegging van de verpakking met patiëntgegevens. Er is immers geen enkele aanleiding om aan te nemen dat, wanneer twee lichtbronnen worden gebruikt, deze precies hetzelfde soort licht uitstralen. Dit geldt temeer nu [Naam] suggereert dat er een goede barcodelezer of een tweede camera op de nieuwe machine moet komen, omdat er in de toekomst barcodes op de zakjes worden gedrukt. Die suggestie zet de vakpersoon op het spoor van het gebruik van licht van een andere golflengte-spectra voor de hiervoor genoemde verschillende functies, omdat barcode lezers met golflengte in het niet zichtbare infrarood bereik werken. Deze suggesties ontnemen derhalve de inventiviteit aan conclusies 27.
5.40.
Ze ontnemen ook de inventiviteit aan de in conclusie 28 toegevoegde maatregel. Zoals al is overwogen bij de bespreking van conclusie 18 (zie 5.27), weet de vakpersoon dat het waarnemen van kleur met een camera vraagt om voorgrondbelichting, zodat hij de door [Naam] gesuggereerde aanpassing van de belichting aan de camera kant van de verpakking zal positioneren.
5.41.
De alternatieve suggestie van [Naam] om een tweede camera toe te voegen zet de vakpersoon bovendien op het spoor van de in conclusie 29 geclaimde maatregel: het toevoegen van een verdere camera voor het waarnemen van de patiëntgegevens.
Conclusies 1 tot en met 14
5.42.
Conclusies 1 tot en met 14 zijn werkwijze conclusies. De enige onafhankelijke werkwijze-conclusie 1 kan worden onderverdeeld in de volgende kenmerken:
1.1.
Werkwijze voor het schouwen van meerdere groepen medicijnen
1.2.
waarbij elke groep is voorzien in een verpakking en
1.3.
een aantal verpakkingen is verbonden om een patiënt specifieke reeks te verschaffen,
1.4.
waarbij patiëntgegevens zijn voorzien op elke verpakking,
waarbij de werkwijze omvat:
1.5.
de invoer van patiënt- en medicijngegevens;
1.6.
het langs een camera verplaatsen van die medicijnen;
1.7.
het optisch waarnemen van die medicijnen door een camera welke camera die verpakkingen en de groep medicijnen daarin schouwt;
1.8.
het vergelijken van die waargenomen medicijnen met die invoer;
1.9.
het goedkeuren of afkeuren van die medicijnen gebaseerd op het schouwen
1.10.
het bepalen van de patiëntgegevens en het aantal medicijnen met behulp van een eerste lichtbron;
1.11.
het bepalen van de kleur en/of de vorm van de waargenomen medicijnen met behulp van een tweede lichtbron;
1.12.
waarbij gegevens met betrekking tot die medicijnen worden opgeslagen in een geheugen, en
1.13.
het waargenomen beeld van de patiëntgegevens en verpakkingen met de groep medicijnen daarin, wordt ingevoerd in het geheugen voor het verschaffen van bewijs van de toestand van elke verpakking op het moment van schouwen.
5.43.
Evenals het geval was bij conclusie 15, is tussen partijen niet in geschil dat de verschilkenmerken van conclusie 1 ten opzichte van [Naam] , de kenmerken zijn over de vermelding van patiëntgegevens op elke verpakking (in conclusie 1 is dat kenmerk 1.4, in conclusie 15 was dat 15.2) en over het bepalen van de kleur en/of de vorm van de waargenomen medicijnen met behulp van een tweede lichtbron (in conclusie 1 is dat kenmerk 1.11, in conclusie 15 was dat 15.10). Om dezelfde redenen als hiervoor overwogen in 5.15 ten aanzien van kenmerk 15.2, openbaart [Naam] kenmerk 1.4. Op dezelfde gronden als overwogen in 5.16 tot en met 5.22 ten aanzien van kenmerk 15.10 verschaft kenmerk 1.11 geen inventiviteit aan conclusie 1. Conclusie 1 is derhalve ook nietig.
5.44.
Blisterpartner stelt met recht dat conclusie 2 geen maatregelen toevoegt aan conclusie 1. De schouw methode uit conclusie 1 betreft al het aantal medicijnen in de verpakking. Conclusie 2 deelt dus het lot van conclusie 1.
5.45.
Ook conclusie 3 bevat geen maatregel die inventiviteit verschaft. De methode geclaimd in conclusie 1 bevatte ook al de waarneming van de vorm en/of de kleur van de medicijnen. Hiervoor is beslist dat conclusie 1 niet inventief is ten opzichte van [Naam] . Dat geldt derhalve ook voor conclusie 3.
5.46.
Ook conclusie 4 maakt de werkwijze niet inventief. Het doel van het schouwen is het kunnen vergelijken van de waargenomen aantallen en vorm van de medicijnen met de patiëntgegevens. Dat het aantal en de vorm bij een vergelijking met patiëntgegevens worden gebruikt is dus niet inventief.
5.47.
Conclusie 5, het aanbrengen van een kleurmarkering bij het goedkeuren/afkeuren van de medicijnverpakkingen, wordt ook geopenbaard in [Naam] . [Naam] leert dat op het beeldscherm de goedgekeurde medicijnen met een groene rand worden gemarkeerd. Conclusie 5 bevat geen beperking ten aanzien van de locatie van de kleurmarkering (zoals een markering op de medicijnverpakking zelf). Global Factories heeft ook niet uitgelegd waarom de vakpersoon conclusie 5 op grond van de beschrijving en figuren van EP 630 aldus beperkt zou uitleggen. Randnummer [0023] van de beschrijving beschrijft een markering ‘
such as a paint dot’ maar is daartoe niet beperkt. Dat vindt Global Factories blijkbaar zelf ook, omdat zij stelt dat Blisterpartner c.s. inbreuk maakt op deze conclusie door op het beeldscherm van de Pouch Inspector goedgekeurde medicijnen te markeren met een groen stipje. De in conclusie 5 onder bescherming gestelde applicatie van een kleurmarkering is derhalve zo ruim dat de conclusie wordt geanticipeerd door het in [Naam] geopenbaarde op een beeldscherm met kleurmarkering tonen van geaccepteerde medicijnen.
5.48.
Conclusie 6 voegt als kenmerk toe dat de patiëntgegevens op iedere verpakking zijn voorzien. Tussen partijen is niet in geschil dat die maatregel algemeen bekend en gebruikelijk was in de stand van de techniek. Conclusie 6 is dus niet inventief.
5.49.
Conclusie 7 voegt als kenmerk toe dat in de geoctrooieerde werkwijze de medicijn verpakkingen worden behandeld om ze uit te spreiden in de verpakking voorafgaand aan het waarnemen. Ook dat wordt geopenbaard in [Naam] en kan dus geen inventiviteit verschaffen aan conclusie 7.
5.50.
Met de nietigheid van de conclusies waarvan ze afhankelijk zijn, is ook het lot van de conclusies 8 tot en met 14 gegeven. Niet valt in te zien hoe de in die volgconclusies genoemde maatregelen van mechanische aard, inventiviteit kunnen verschaffen.
Tussenconclusie
5.51.
De slotsom van het voorgaande is dat de conclusies van het octrooi vernietigbaar zijn omdat ze niet inventief zijn ten opzichte van [Naam] .
Auteursrecht
5.52.
Global Factories heeft gedurende deze procedure bepleit dat er aanwijzingen zijn die het aannemelijk maken dat de broncode van de software voor de Pouch Inspector een verveelvoudiging is van de broncode van Global Factories. Global Factories wijst er op dat [gedaagde sub 2 ] als werknemer van Global Factories toegang had tot die broncode en daaraan heeft geschreven. Volgens Global Factories heeft Blisterpartner c.s. daarna binnen zo korte tijd de Pouch Inspector ontwikkeld, dat het niet anders kan zijn dan dat zij de broncode van Global Factories daarvoor heeft gebruikt. Om die reden heeft Global Factories bewijsbeslag gelegd en een voorlopig deskundigenbericht verzocht. De opdracht aan de deskundige was om, op basis van een door hem gemaakte selectie van het beslagen (digitale) materiaal, aan de hand van de broncodes te onderzoeken of er sprake was van ontlening.
5.53.
In deze procedure vraagt Global Factories om inzage in het in bewijsbeslag genomen materiaal en het deskundigenrapport zelf. In de hoofdzaak gaat het om de vraag of vastgesteld kan worden of Blisterpartner c.s. auteursrecht inbreuk heeft gemaakt door de broncode van Global Factories (gedeeltelijk) te verveelvoudigen.
5.54.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken dat Blisterpartner het rapport van de deskundige in de procedure zou inbrengen, en dat zij zich daarover bij akte kon uitlaten. Dat is vervolgens gebeurd. Aan Global Factories is het rapport op voorhand toegezonden op 30 maart 2022. Global Factories heeft daardoor inmiddels niet alleen de conclusie van de deskundige gezien (zoals beslist in de beschikking tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht), maar zijn hele rapport, inclusief de vertrouwelijke delen daarvan. De deskundige heeft verklaard dat er in het beslagen materiaal geen aanwijzingen zijn gevonden dat delen van de broncode van Blisterpartner zijn ontleend aan de broncode van Global Factories.
5.55.
Er is geen reden om de conclusie van de deskundige niet bij de beoordeling te betrekken. Anders dan Global Factories meent, blijkt uit het deskundigenrapport niet dat de deskundige een te beperkt onderzoek heeft gedaan. De deskundige had van de rechtbank de opdracht gekregen om uit het in beslag genomen materiaal de broncode van Blisterpartner te selecteren en die te vergelijken met de broncode(s) van Global Factories (vragen 7 tot en met 11 van de beschikking). Zijn opdracht, die is bepaald bij beschikking in de verzoekschrift procedure, behelsde dus niet het onderzoeken van andere bescheiden dan de broncode.
5.56.
Global Factories verzoekt nu om toegelaten te worden tot nadere bewijslevering van auteursrecht inbreuk door nader onderzoek van de deskundige in ander materiaal en een ruimere onderzoeksvraag.
5.57.
De rechtbank stelt voorop dat Global Factories uitsluitend inbreuk op de broncode aan haar auteursrechtelijke vordering ten grondslag legt. De stand van zaken is dat er geen enkel (begin van) bewijs is dat de broncode van Blisterpartner geheel of gedeeltelijk is ontleend aan die van Global Factories en dat daarvan een (gewijzigde) verveelvoudiging is gemaakt. Het enkele feit dat [gedaagde sub 2 ] als programmeur voor Global Factories heeft gewerkt, toegang had tot de broncode van Global Factories en nu zelf een medicijn schouwmachine aanbiedt, leidt nog niet tot een redelijk vermoeden dat hij de software van de Pouch Inspector daaraan heeft ontleend. Global Factories wijst er voorts op dat [gedaagde sub 2 ] in 2012 nog werkzaamheden verrichte voor Global Factories en in 2016 al de Pouch Inspector op de markt bracht. Global Factories heeft echter niet onderbouwd dat een tijdspanne van vier jaar voor de ontwikkeling van de Pouch Inspector zo kort is, dat dit impliceert dat Blisterpartner c.s. wel een kopie van de broncode van Global Factories moet hebben gemaakt. Dit zijn echter de enige omstandigheden die Global Factories stelt.
5.58.
Global Factories betoogt nu dat er ook sprake van auteursrecht inbreuk kan zijn zonder dat er sprake is van ontlening van letterlijke delen van de broncode. Voor de vaststelling van een auteursrechtelijke verveelvoudiging is echter wel bewijs nodig. Bij software vormt de aanwezigheid van identieke delen van een broncode in een andere broncode een goede indicatie van een gewijzigde verveelvoudiging door ontlening. Maar die situatie is dus niet aan de orde. Ander bewijs van ontlening is er echter ook niet.
5.59.
Het betoog dat Blisterpartner c.s. de broncode van Global Factories mogelijk anders dan door verveelvoudiging heeft ‘gebruikt’ baat haar niet. Het gebruik van de in de broncode verwerkte ideeën valt niet onder de bescherming door het auteursrecht. Er is dus geen redelijk vermoeden van auteursrecht inbreuk op de broncode.
5.60.
Global Factories heeft daarom niet voldoende aannemelijk gemaakt dat er een rechtsbetrekking is in de zin van artikel 843a Rv [11] . Aan de vereisten voor de gevraagde exhibitie is dan ook niet voldaan. Er is ook geen sprake van dat Global Factories haar stellingen zodanig aannemelijk heeft gemaakt dat zij toegelaten kan worden tot nadere bewijslevering door middel van een aanvullend deskundigenonderzoek. Het voorgaande impliceert dat de in de hoofdzaak gestelde auteursrecht inbreuk op de broncode van Global Factories niet kan worden vastgesteld.
5.61.
Alle auteursrechtelijke vorderingen van Global Factories (in het incident en de hoofdzaak) zullen derhalve worden afgewezen.
Onrechtmatige daad / misbruik bedrijfsgeheimen
5.62.
Global Factories heeft haar bedrijfsgeheimen onvoldoende geconcretiseerd in deze procedure. Zij heeft de rechtbank in het lichaam van de dagvaarding (randnummer 73) verzocht een vertrouwelijkheidsregime te bepalen, zodat zij onder dat regime een verdere onderbouwing zou kunnen geven van die geheimen met producties EP27 tot en met EP29. Zij heeft die producties niet overgelegd maar de productienummers gereserveerd om de producties later onder een geheimhoudingsregime over te leggen. Global Factories heeft het verzoek om toepassing van een vertrouwelijkheidsregime echter niet als incident of bij een apart verzoek om regie door de rechtbank onder de aandacht van de rechtbank gebracht voorafgaand aan de behandeling van de zaak ter zitting. Dat had wel op haar weg gelegen, als zij zich op die producties wilde beroepen. Nu kon de rechtbank pas in dit vonnis op het verzoek beslissen (zie 5.2). Overigens is productie EP27, het overzicht van de
fingerprints, inmiddels in het geding gebracht.
5.63.
Bij het onderbouwen van haar bedrijfsgeheimen laat Global Factories het bij het opsommen van het lijstje ‘fingerprints’. Het betreft functionele aspecten van haar schouw apparaat, die volgens haar een herkenningspunt zijn van haar bedrijfsgeheimen. De aanwezigheid van de fingerprints in de Pouch Inspector zou volgens Global Factories bewijzen, of althans een aanwijzing zijn, dat Blisterpartner haar bedrijfsgeheimen zou hebben gebruikt. De fingerprints zijn volgens Global Factories echter niet de bewuste bedrijfsgeheime informatie.
5.64.
Blisterpartner c.s. heeft gemotiveerd weersproken dat de fingerprints kenmerken vertegenwoordigen die duiden op een bedrijfsgeheim. Bij monde van [gedaagde sub 2 ] heeft Blisterpartner c.s. per fingerprint toegelicht dat het een term is en/of een functionaliteit beschrijft die gangbaar is in de branche. Waarom de fingerprints een aanwijzing geven dat Global Factories bedrijfsgeheimen bezit ten aanzien van de betreffende functionele kenmerken, is in het licht van deze betwisting onduidelijk.
5.65.
Global Factories heeft daarmee onvoldoende onderbouwd dat zij beschikt over bedrijfsgeheime informatie die op onrechtmatige wijze is gebruikt door Blisterpartner. De rechtbank kan niet nagaan om welke informatie het gaat en dus ook niet of er sprake is geweest van bedrijfsgeheimen. Blisterpartner c.s. wordt ook beperkt in haar verweer als onduidelijk is om welke informatie het gaat. Dit klemt temeer omdat Global Factories stelt dat [gedaagde sub 2 ] de informatie die geheim zou zijn, heeft gekregen toen hij als werknemer en later als opdrachtnemer, voor Global Factories werkte. Dat [gedaagde sub 2 ] toegang heeft gekregen tot bedrijfsinformatie van Global Factories is dus niet in geschil. Daarin schuilt niet de gestelde onrechtmatige daad. Het concreet beschrijven van de gestelde geheime informatie zou in dit geval dus niet zo bezwaarlijk moeten zijn, omdat [gedaagde sub 2 ] die informatie al kende. Het gaat er in deze zaak om of die informatie kwalificeert als bedrijfsgeheim en of [gedaagde sub 2 ] die informatie later onrechtmatig voor zijn eigen schouwmachine heeft gebruikt. Global Factories heeft niet concreet aan kunnen tonen dat daarvan sprake is geweest.
5.66.
Voor zover Global Factories met haar verzoek om toegelaten te worden tot nadere bewijslevering beoogde om daarmee ook nader bewijs van onrechtmatig gebruik van bedrijfsgeheimen te kunnen leveren, wordt ook dat verzoek van de hand gewezen. Er is onvoldoende begin van bewijs om Global Factories toe te laten tot nader bewijs of om een exhibitie te bevelen.
5.67.
De rechtbank kan derhalve niet vaststellen dat Blisterpartner onrechtmatig heeft gehandeld door misbruik te maken van bedrijfsgeheimen van Global Factories. De daarop gebaseerde vorderingen worden afgewezen.
5.68.
Voor zover Global Factories haar vorderingen heeft gebaseerd op de Wet Bescherming Bedrijfsgeheimen (van kracht vanaf 23 oktober 2018), kan een inbreuk daarop op dezelfde gronden ook niet worden vastgesteld.
Exhibitie
5.69.
Global Factories heeft geen belang meer bij haar vordering tot het krijgen van inzage in het volledige deskundigenrapport, want dat heeft zij inmiddels gekregen.
5.70.
Ook de vorderingen tot exhibitie van al het in beslag genomen bewijsmateriaal dat nog wordt bewaard (nadat de deskundige de documenten had verwijderd waarvoor het beslagverlof niet gold, selectie 1) op straffe van een dwangsom, wijst de rechtbank af. Daarvoor is vereist dat voldoende aannemelijk is dat er een rechtsbetrekking is tussen Global Factories en Blisterpartner c.s. Op dezelfde gronden als hiervoor overwogen, is er echter geen begin van bewijs dat Blisterpartner c.s. inbreuk op auteursrecht heeft gemaakt of onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van bedrijfsgeheimen van Global Factories.
Onrechtmatig gelegd beslag
5.71.
Gelet op het oordeel over de gestelde inbreuk op auteursrechten en bedrijfsgeheimen, was er geen grond voor het door Global Factories onder Blisterpartner c.s. gelegde conservatoir bewijsbeslag. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee ook summierlijk gebleken van de ondeugdelijkheid van de grondslag van de beslagen in de zin van artikel 705 lid 2 Rv. De reconventionele vordering tot opheffing van de gelegde conservatoire beslagen zal daarom worden toegewezen. Een afweging van de wederzijdse belangen van partijen brengt echter mee dat de opheffing niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dat brengt mee dat dat onderdeel van het dictum pas kan worden uitgevoerd wanneer het vonnis kracht van gewijsde heeft. Daarbij gaat de rechtbank er van uit dat het bevel in de beschikking van de rechtbank van 27 november 2018 (zie 3.15) is nageleefd en alle bescheiden die niet tot selectie 1 behoren aan Blisterpartner c.s. zijn geretourneerd.
Proceskosten in conventie en reconventie
5.72.
Global Factories zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie worden veroordeeld in de kosten, zowel in de hoofdzaak als in het incident. Global Factories zal ook in reconventie als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten.
5.73.
Blisterpartner c.s. heeft een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 1019h Rv gevorderd en opgegeven dat zij in totaal € 336.529,83 advocaatkosten heeft gemaakt. Het overzicht van de kosten dat Blisterpartner c.s. heeft ingediend is niet geheel duidelijk, want het verwijst naar kostenposten met slechts een vermelding van een dossiernummer of een summiere aanduiding van de inhoud. De opgave bevat echter een post van € 31.849,38 voor kosten ‘HB verzoekschrift’. Dit zullen kosten zijn die zijn gemaakt in het hoger beroep van de inzageprocedure, die bij verzoekschrift is ingeleid. In die procedure is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep echter al een proceskostenbeslissing genomen. De opgave omvat derhalve kosten die niet tot de proceskosten in deze zaak behoren. Mogelijk heeft een eveneens opgegeven kostenpost van € 60.087,29 betrekking op die verzoekschriftprocedure in eerste aanleg, omdat die deelopgave mede ziet op het jaar 2018 maar niet het woord ‘octrooi’ vermeldt. De op de onderhavige procedure in conventie en reconventie betrekking hebbende kosten bedragen naar alle waarschijnlijkheid derhalve minder dan het opgegeven bedrag, namelijk circa € 245.000.
5.74.
De rechtbank merkt deze zaak in conventie en reconventie aan als een complexe zaak in de zin van de Indicatietarieven Octrooirecht en de Indicatietarieven in IE-zaken. Bij de begroting speelt mee dat deze zaak deels betrekking heeft op octrooirecht, deels op auteursrecht en deels op onrechtmatige daad en bedrijfsgeheimen. Het indicatietarief voor een complexe octrooizaak bedraagt € 150.000. Het indicatietarief voor een complexe auteursrechtelijke zaak bedraagt € 40.000. Het op deze zaak toepasselijke liquidatietarief bedraagt € 2.691 (4,5 punten x € 598). De rechtbank schat in dat 80% van de kosten betrekking heeft op het octrooirechtelijke deel van de zaak en ieder 10% op de andere twee grondslagen. Gelet op dit een en ander, begroot de rechtbank de redelijke en evenredige proceskosten van Blisterpartner c.s. op € 124.269,10. Dit bedrag wordt vermeerderd met € 626 griffierecht, zodat de proceskosten in totaal op € 124.895,10 worden begroot. Omdat de verweren in het incident in conventie en de stellingen in reconventie volledig voortvloeien uit het verweer in de hoofdzaak in conventie, zal de rechtbank dit bedrag toewijzen aan de proceskostenveroordeling in de hoofdzaak in conventie. De rechtbank zal de proceskosten in het incident in conventie en de proceskosten in reconventie begroten op nihil.
5.75.
De proceskostenveroordeling in de hoofdzaak conventie zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, zoals door Blisterpartner c.s. is gevorderd.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident in conventie
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt Global Factories in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil,
in de hoofdzaak
in conventie
6.3.
wijst de vorderingen af,
6.4.
veroordeelt Global Factories in de proceskosten, tot op heden begroot op € 124.895,10,
6.5.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.6.
verklaart nietig het Nederlandse deel van EP 1 656 630,
6.7.
beveelt de opheffing van de ten laste van Blisterpartner c.s. gelegde conservatoire beslagen en beveelt Global Factories het nodige te doen opdat de deurwaarder binnen drie werkdagen nadat dit vonnis kracht van gewijsde heeft aan Blisterpartner c.s. al hetgeen in beslag is genomen teruggeeft zonder daarvan kopie achter te houden en zonder Global Factories mededelingen te doen over de inhoud daarvan, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Global Factories dit bevel geheel of gedeeltelijk niet nakomt of – ter keuze van Blisterpartner c.s. – voor ieder document waarmee Global Factories dit bevel geheel of gedeeltelijk niet nakomt, met een maximum van € 250.000,
6.8.
veroordeelt Global Factories in de proceskosten, tot op heden begroot op nihil,
6.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Kokke, mr. F.M. Bus en mr. C. Schüller en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.

Voetnoten

1.producties EP27 tot en met EP29 zijn niet overgelegd bij deze akte, maar gereserveerde productienummers.
2.Conclusie 26 is door Global Factories slechts deels gemarkeerd, maar zou eigenlijk geheel rood gekleurd en onderstreept moeten worden.
3.De rechtbank neemt hier enkel de gewijzigde en toegevoegde conclusies op; het octrooi is voor het overige ongewijzigd gebleven.
4.Global Factories heeft deze ‘fingerprints’ als vertrouwelijke informatie in deze procedure gebracht als productie EP27. De rechtbank zal deze gegevens in verband met het geheime karakter daarvan bij de publicatie van dit vonnis deels zwart maken, omdat in dit vonnis (r.o. 5.2) op grond van artikel 29 lid 4 Rv een vertrouwelijkheidsregime is bepaald.
5.Wet Bescherming Bedrijfsgeheimen.
6.Europees Octrooiverdrag
7.Verordening (EU) 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
8.Rijksoctrooiwet
9.Industriële eigendom deel I, Huydecoper c.s., 2016, 3.6.1.4.
10.in haar conclusie van repliek in reconventie, randnummer 173.
11.Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB/Novisem).