ECLI:NL:RBDHA:2023:13297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
NL23.7486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Marokkaanse nationaliteit, op 28 april 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Na het verstrijken van de beslistermijn heeft eiser op 31 januari 2023 verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 10 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft hierop een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.

De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het dossier nog niet compleet is, omdat verweerder voornemens is eiser en/of referent uit te nodigen voor een gehoor. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een beslissing op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7486

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

geboren op [geboortedatum]
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 28 april 2022 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
Bij brief van 31 januari 2023 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft vervolgens op 10 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Verweerder moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen (artikel 2u, eerste lid, Vw). Verweerder heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eiser verweerder rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3590) geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel, neemt de overwegingen uit voornoemde uitspraak over en ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen.
7. De rechtbank stelt vast dat het dossier nog niet compleet is, omdat verweerder voornemens is eiser en/of referent uit te nodigen voor een gehoor. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder gezien het verweerschrift en het tijdsverloop binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag bekend moet maken.
8. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
9. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die verweerder op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Eiser heeft verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op
€ 1.442,-.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
11. Omdat eiser is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft verweerder dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • stelt de hoogte van de door verweerder aan eiser verschuldigde dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb vast op € 1.442,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van A.J. Kinds, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.