In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Marokkaanse nationaliteit, op 28 april 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Na het verstrijken van de beslistermijn heeft eiser op 31 januari 2023 verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 10 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft hierop een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het dossier nog niet compleet is, omdat verweerder voornemens is eiser en/of referent uit te nodigen voor een gehoor. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een beslissing op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.