Op 8 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, een man van Marokkaanse nationaliteit, een voorlopige voorziening heeft gevraagd in verband met zijn uitzetting naar Marokko. Verzoeker had eerder bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'familieleven' op grond van artikel 8 van het EVRM. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoeker zwaarder wegen dan die van de Staat, omdat verzoeker op korte termijn zou worden uitgezet, terwijl er twijfels bestonden over de juistheid en volledigheid van het medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA). Verzoeker heeft een veelheid aan medische klachten en er zijn aanwijzingen dat zijn medische situatie niet goed in kaart is gebracht door het BMA. De voorzieningenrechter heeft daarom de verzoeken om voorlopige voorzieningen toegewezen en bepaald dat verweerder zich moet onthouden van uitzetting totdat op de bezwaarschriften is beslist. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,-.