In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 september 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die tijdelijk beschermd is op basis van de Richtlijn 2001/55/EG, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat haar recht op tijdelijke bescherming zou eindigen op 4 september 2023. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij vreesde haar rechten te verliezen voordat het beroep op de hoofdzaak was behandeld.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van onverwijlde spoed, aangezien verzoekster niet meer op de rechten kan terugvallen die verbonden zijn aan de status van tijdelijk beschermde na de genoemde datum. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van verzoekster om de gemeentelijke opvangvoorzieningen te behouden en haar recht om te mogen werken zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om deze voorzieningen per 4 september 2023 te beëindigen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toegewezen.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die zijn vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is bekendgemaakt op 1 september 2023, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open. De zaak betreft belangrijke juridische aspecten van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, met specifieke verwijzingen naar Europese richtlijnen en uitvoeringsbesluiten.