ECLI:NL:RBDHA:2023:13550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
C/09/643258 / HA ZA 23-173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verdeling woning en partneralimentatie na beëindiging geregistreerd partnerschap

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw, die eerder een geregistreerd partnerschap hadden. De man vorderde vernietiging van de verdeling van de woning en de afspraken over partneralimentatie, die in een convenant waren vastgelegd. De rechtbank oordeelde dat de afspraken in het convenant niet vernietigbaar zijn, omdat er geen benadeling voor meer dan een kwart was aangetoond. De man en vrouw hadden bewust afgeweken van de waarde van de woning, zodat de vrouw met haar dochter en kleindochter in de woning kon blijven wonen. De rechtbank concludeerde dat de man zich bewust was van de werkelijke waarde van de woning en dat hij het risico van benadeling had aanvaard. Daarnaast werd de vordering van de man tot vernietiging van de afspraken over partneralimentatie afgewezen, omdat er geen dwaling of misbruik van omstandigheden was aangetoond. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen de partijen, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/643258 / HA ZA 23-173
Vonnis van 6 september 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. E. Poppe te Middelburg,
tegen

1.[gedaagde 1] te [plaats] ,

gedaagde,
advocaat mr. E.N. Mulder te Nijkerk,
2.
ABN AMRO BANK N.V.te Amsterdam,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna afzonderlijk de man, de vrouw en ABN AMRO Bank genoemd worden. Als in dit vonnis “partijen” staat, worden daarmee de man en de vrouw bedoeld.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 20 februari 2023, met producties 1 t/m 23;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 6;
  • het B16-formulier van 28 februari 2023 van de man, waarbij de vordering tegen ABN AMRO Bank is ingetrokken;
  • het tussenvonnis van 28 februari 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de akte overleggen producties van de man, met producties 24 t/m 31;
  • de akte overleggen productie van de man, met productie 32.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen tijdens de zitting hebben gezegd. Deze aantekeningen zijn toegevoegd aan het griffiedossier. Na de mondelinge behandeling hebben de man en de vrouw geprobeerd tot een minnelijke regeling te komen. Dat is niet gelukt. Daarom is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben met elkaar samengewoond en op 17 februari 1994 hebben zij een samenlevingscontract gesloten. Partijen hebben op 27 juni 2008 gezamenlijk de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) in eigendom verkregen.
2.2.
Begin 2021 is de relatie van partijen geëindigd. In verband met de afwikkeling van hun relatie hebben partijen een mediator ingeschakeld. Het mediationtraject duurde van juni 2021 tot en met december 2021.
2.3.
Tijdens het mediationtraject is de vrouw bijgestaan door financieel adviseur Peppink. Peppink heeft de vrouw met name geadviseerd over de waarde waarvoor de woning in de verdeling zou kunnen worden betrokken, zodat zij de overname van de woning kon financieren. De man is bij twee afspraken op het kantoor van Peppink samen met de vrouw aanwezig geweest.
2.4.
Op 25 november 2021 zijn partijen, in verband met de financiële afwikkeling van hun relatie, een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan, onder het sluiten van partnerschapsvoorwaarden. In de partnerschapsvoorwaarden staat onder meer onder ‘Achtergrond van de partnerschapsvoorwaarden’: “
De reden voor het maken van deze partnerschapsvoorwaarden is in hun eigen woorden: “het regelen van beider pensioenaanspraken”.
2.5.
In het mediationtraject is vervolgens een convenant tot stand gekomen, dat partijen in december 2021 hebben getekend. In het convenant hebben partijen afspraken gemaakt over onder meer de toedeling van de woning aan de vrouw, de waarde waartegen de woning aan de vrouw zou worden toegedeeld (€ 540.000), de manier waarop het bedrag waarmee de vrouw werd overbedeeld aan de man zou worden betaald en de partneralimentatie.
2.6.
In het convenant zijn partijen in artikel 2 (partneralimentatie) onder 2.1 het volgende overeengekomen:

Partijen spreken af dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking (…), voor de duur van 10 jaren maandelijks, bij vooruitbetaling bijdraagt in het levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 3.500,- bruto per maand. Partijen hebben dit bedrag in onderling overleg afgesproken. Tot het gezin van de vrouw behoort dochter [naam] met haar baby. Deze bijdrage van de man in het levensonderhoud van de vrouw moet tevens worden gezien als een dwingende verplichting uit moraal en fatsoen.
2.7.
In artikel 3 van het convenant (de echtelijke woning en daarmee verband houdende rechten en lasten) zijn partijen onder 3.9 het volgende overeengekomen:

Voornoemde verdeling vindt plaats uit hoofde van een dringende verplichting van moraal en fatsoen aan de zijde van de man, inhoudende dat hij ervoor dient zorg te dragen dat de vrouw en de kinderen behoorlijk gehuisvest kunnen blijven. Voor zover ten gevolge van de in dit convenant c.q. deze vaststellingsovereenkomst overeengekomen bepaling sprake is van een vermogensverschuiving, is daarbij uitdrukkelijk geen sprake van een bevoordelingsbedoeling, maar wordt voldaan aan een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 6:3 van het Burgerlijk Wetboek, dan wel een dringende morele verplichting naar analogie van het bepaalde in artikel 4:69 van het Burgerlijk Wetboek. Voor zoveel als nodig doet de betreffende partij ter zake een beroep op de vrijstelling als bedoeld in artikel 33 sub 12 Successiewet juncto het besluit van 5 juli 2010 (DGB2010/872M), en komt de schenkbelasting voor rekening van de bevoordeelde, zonder recht op vergoeding van de ander. Partijen zijn erop gewezen dat zij, ook in het geval er sprake is van een natuurlijke verbintenis/morele verplichting, verplicht zijn om aangifte te doen voor de schenkbelasting.
2.8.
Op 16 februari 2022 is het geregistreerd partnerschap ontbonden.
2.9.
De woning is op 28 maart 2022 aan de vrouw geleverd en de man is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypothecaire geldlening bij ABN AMRO Bank. In de akte van verdeling van 28 maart 2022 staat over de waarde van de woning: “
Het registergoed is in deze verdeling betrokken voor een door partijen onderling vastgestelde waarde van vijfhonderdveertigduizend euro (€ 540.000).
En in de slotverklaringen staat onder 4:

zij doen afstand van het recht om op grond van enige bepaling van het Burgerlijk Wetboek ontbinding of vernietiging van deze verdeling te vorderen, waaronder mede begrepen afstand van het recht op vernietiging wegens dwaling omtrent de waarde van het Registergoed, aangezien ieder van de deelgenoten de verdeling te zijnen bate of schade aanvaardt.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert (nu nog), samengevat:
I. vernietiging van de verdeling van de woning zoals tot stand gekomen in het convenant;
II. verdeling van de woning te gelasten en daarbij onder andere de vrouw te veroordelen tot medewerking aan verkoop en levering van de woning aan een derde en verdeling van de verkoopopbrengst bij helfte;
III. vernietiging van de afspraken in het convenant over de partneralimentatie;
IV. de vrouw te veroordelen in de (na)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De vrouw voert verweer en vordert de man te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.3.
De man heeft zijn vordering tegen ABN AMRO Bank ingetrokken, zodat deze vordering geen bespreking en beoordeling meer behoeft. Omdat ABN AMRO Bank geen verweer heeft gevoerd, hoeft er ook niet over de proceskosten te worden beslist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De vordering op ABN AMRO Bank

4.1.
Omdat de man zijn vordering tegen ABN AMRO Bank heeft ingetrokken, hoeft daarover niet meer te worden beslist.
De vordering op de vrouw
De woning
4.2.
Partijen zijn in het convenant (artikel 3) overeengekomen dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld. Dit is ook gebeurd: de woning is op 28 maart 2022 aan de vrouw geleverd en de man is ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
4.3.
Partijen hebben de woning niet laten taxeren. Zij zijn in het convenant uitgegaan van een waarde van de woning van € 540.000. Dit was de WOZ-waarde per 1 januari 2020, verhoogd met 9%. Deze waarde is volgens de man door Peppink voorgesteld. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij geen kosten wilde maken voor een taxateur.
4.4.
De man vordert vernietiging van de verdeling van de woning op grond van artikel 3:196 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De man stelt dat hij wordt vermoed te hebben gedwaald over de waarde van de woning, omdat hij is benadeeld voor meer dan een vierde gedeelte als bedoeld in artikel 3:196 lid 1 en lid 2 BW.
4.5.
De man stelt zich op het standpunt dat de waarde van de woning ten tijde van het ondertekenen van het convenant minstens € 635.000 bedroeg. Dit is het bedrag waarvoor een vergelijkbare woning in de straat in dezelfde periode is verkocht. Deze waarde volgt ook uit de marktanalyse van 17 juli 2023 van een taxateur (productie 31 van de man). De man stelt dat hij op grond van het convenant afstand heeft gedaan van een overbedelingsvordering van € 35.163,05, maar gelet op de marktwaarde van de woning van € 635.000 heeft de man onbewust afstand gedaan van een overbedelingsvordering van € 82.663,05. Hij is hiermee benadeeld voor 57,46%.
4.6.
De vrouw betwist dat de man heeft gedwaald over de waarde van de woning. De vrouw betoogt dat het nooit de bedoeling van partijen is geweest om de woning tegen de waarde in het economisch verkeer aan de vrouw toe te delen. Partijen hebben de waarde in onderling overleg bepaald, waarbij als uitgangspunt is genomen dat de vrouw de woning kon overnemen en met de dochter en kleindochter van partijen in de woning kon blijven wonen. De man heeft zelf geen taxatie uit laten voeren, omdat partijen de verdeling zijn overeengekomen uit hoofde van een dringende verplichting van moraal en fatsoen aan de zijde van de man. De waarde is zodanig bepaald dat geen sprake was van een schenking. De vrouw verwijst ter onderbouwing naar e-mailcorrespondentie en WhatsApp berichten tussen partijen.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.8.
Een verdeling is niet op grond van dwaling vernietigbaar, als de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard (artikel 3:196 lid 4 BW). Voor een geslaagd beroep op artikel 3:196 lid 4 BW moet de vrouw omstandigheden stellen waaruit volgt dat de man zijn recht op vernietiging wegens benadeling voor meer dan een kwart heeft prijsgegeven, waarbij ook van belang is of de man zich bewust was van de werkelijke waarde van de te verdelen gemeenschap, althans wist in welke orde van grootte de benadeling lag.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van de vrouw op artikel 3:196 lid 4 BW slaagt. De stellingen van de vrouw bieden voldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de man zich bij het sluiten van het convenant in december 2021 en bij het ondertekenen van de notariële akte van verdeling op 28 maart 2022 daadwerkelijk ervan bewust was dat de tussen partijen afgesproken wijze van verdeling tot een nadeel voor hem zou leiden zoals hiervoor omschreven. Vast staat dat partijen er bewust voor hebben gekozen om de woning niet te laten taxeren. Dan is geen sprake van benadeling. Doel van partijen was immers om een waarde vast te stellen zodanig dat de vrouw de woning kon overnemen zodat zij daar met de dochter en kleindochter van partijen kon blijven wonen. De vrouw is daarmee bewust overbedeeld en de man heeft het risico van benadeling bewust aanvaard. Dat volgt ook uit artikel 3.9 van het convenant (zie 2.7), waarin staat dat de verdeling plaatsvindt uit hoofde van een dringende verplichting van moraal en fatsoen aan de zijde van de man. De man heeft in de akte van verdeling ook afstand gedaan van het recht om vernietiging van de verdeling te vorderen (zie 2.9), waaronder mede begrepen afstand wegens dwaling over de waarde.
4.10.
Zelfs als voormelde afstandsclausule in de akte van verdeling (zoals de man betoogt) er niet aan in de weg staat dat de man zich in deze procedure beroept op dwaling, en zelfs als voldoende is onderbouwd dat de man bij de verdeling met meer dan een kwart is benadeeld (wat de vrouw bestrijdt), dan nog kan de vordering van de man niet slagen. Artikel 3:196 lid 2 bepaalt dat de benadeelde (in dit geval de man) wordt
vermoedte hebben gedwaald, als bewezen is dat hij is benadeeld met meer dan een vierde gedeelte. Het staat de vrouw echter vrij dit vermoeden te ontzenuwen. Daarin is zij geslaagd. De vrouw heeft er immers op gewezen:
  • dat uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat het in hun onderhandelingen steeds de bedoeling is geweest dat de vrouw met de dochter en kleindochter van partijen in de woning zou kunnen blijven wonen;
  • dat Peppink aan partijen heeft geschreven dat het goed mogelijk is dat een officiële waardebepaling van de woning hoger uitvalt;
  • dat het algemeen bekend was dat de woningmarkt in 2021 erg overspannen was;
  • dat ook de man dit wist, en dat dit blijkt uit WhatsApp berichten die hij in deze periode aan de vrouw heeft gestuurd;
  • dat de man (die werkzaam is in de financiële sector) sowieso wist of kon weten dat de WOZ-waarde van de woning lager was dan de daadwerkelijke waarde;
  • dat partijen tien tot twaalf gesprekken hebben gevoerd met de mediator, en dat de mediator de man tot twee keer toe een week bedenktijd heeft gegeven om zich te beraden op de te maken afspraken;
  • dat de man met vrienden heeft gesproken over de inhoud van het convenant en dat die hem – in zijn eigen woorden – “voor gek verklaarden”;
  • dat uit de WhatsApp correspondentie tussen partijen ook blijkt dat de man wist dat de woning meer waard was dan € 540.000, omdat de man daarin spreekt over “afstand doen van € 100.000” en schrijft “Dat de huizenmarkt nu hyper overspannen is ik virtueel ‘recht’ heb op de helft van 250k overwaarde en ik daar later heel misschien spijt van zou krijgen is een ego dingetje”.
4.11.
De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij met zijn WhatsApp bericht waarin hij schreef dat het ook niet niks is om af te zien van € 100.000 bedoelde dat partijen er over dachten om de woning pas na twee jaar te verkopen. Als de waardestijging van woningen zou doorzetten, zou de waarde van de woning na twee jaar met een ton zijn gestegen, zodat de man dan ongeveer een ton zou weggeven. Dit is door de vrouw gemotiveerd betwist en komt ook niet overeen met de bedoeling van partijen dat de vrouw met de dochter en de kleindochter van partijen in de woning zou kunnen blijven wonen. Dan ligt het niet voor de hand de woning twee jaar na het uiteengaan te verkopen.
4.12.
Gelet op de gemotiveerde stellingname van de vrouw, is de enkele – niet onderbouwde – stelling van de man dat hij zich in 2021 niet realiseerde dat de woning meer waard was en dat de mediator en de financieel adviseur van de vrouw daarover niets hebben gezegd onvoldoende.
4.13.
Dit leidt tot de conclusie dat het beroep op artikel 3:196 BW niet slaagt.
4.14.
De man stelt nog dat hij tijdens het maken van de afspraken in een slechte psychische situatie verkeerde, maar hij ondersteunt zijn stelling niet met objectieve gegevens zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De rechtbank ziet in de stellingen van de man overigens geen andere gronden voor vernietiging van de verdeling van de woning.
4.15.
Op grond van het voorgaande wijst de rechtbank de vordering van de man die strekt tot vernietiging van de in het convenant overeengekomen verdeling van de woning af. Dit brengt met zich dat ook de vordering tot verdeling van de woning (vordering II) zal worden afgewezen.
Partneralimentatie
4.16.
De man en de vrouw hebben in het convenant (artikel 2) afspraken met elkaar gemaakt over door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie. Zij spraken af dat de partneralimentatie, voor de duur van tien jaar, € 3.500 per maand bedraagt. Verder zijn zij een niet-wijzigingsbeding overeengekomen. Ten slotte staat in artikel 2.5 van het convenant dat partijen bij de vaststelling van het bedrag welbewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven en dat zij met name zijn afgeweken op het punt van de duur en de hoogte van de partneralimentatie.
4.17.
De man vordert vernietiging van de tussen partijen gemaakte afspraken op grond van dwaling (artikel 6:228 lid 1 sub c BW), althans op grond van misbruik van omstandigheden door de vrouw (artikel 3:44 lid 1 in verbinding met lid 4 BW). De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij met name problemen heeft met de duur van de partneralimentatie en met het niet-wijzigingsbeding. De vrouw betwist dat de door partijen gemaakte afspraken over de partneralimentatie tot stand zijn gekomen onder invloed van dwaling of misbruik van omstandigheden door de vrouw.
Dwaling
4.18.
Het convenant moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW, omdat partijen het convenant kennelijk met elkaar zijn aangegaan ter voorkoming van onzekerheid of geschil over hun juridische positie ten opzichte van elkaar. In beginsel kunnen partijen bij een vaststellingsovereenkomst geen beroep doen op dwaling over datgene waarover zij het niet eens waren, of waarover onzekerheid bestond.
4.19.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw op basis van de wettelijke uitgangspunten ten tijde van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap geen aanspraak had kunnen maken op partneralimentatie, althans slechts voor de duur van één maand. Partijen zijn zelf, zonder overleg of advisering door de mediator of door de adviseur van de vrouw, met elkaar in overleg getreden over een partneralimentatie die de man zou betalen. Het bedrag van € 3.500 per maand is voornamelijk gebaseerd op de te verwachten hypotheeklasten van de vrouw na het uiteengaan van partijen. Partijen hebben dit bedrag aan de mediator doorgegeven, die dit in het convenant heeft verwerkt. De periode van tien jaar is door de mediator voorgesteld op basis van de duur van de relatie van partijen. Partijen zijn hierover niet voorgelicht door de mediator. De mediator heeft het niet-wijzigingsbeding en artikel 2.5 (afwijking van de wettelijke maatstaven) zonder overleg met partijen in het eerste concept convenant opgenomen. Partijen zijn niet voorgelicht over de betekenis van deze artikelen en aan partijen is niet toegelicht wat de juridische gevolgen van deze bepalingen zijn, zo stelt de man.
4.20.
De vrouw betwist dat de mediator partijen niet goed heeft voorgelicht. Zij stelt dat de man zelf heeft voorgesteld om de partneralimentatie vast te stellen op € 3.500, nadat de mediator dat bedrag had berekend en zij verwijst ter onderbouwing naar WhatsApp berichten. De vrouw betoogt dat de man met zijn opleiding en werkervaring in staat moet zijn de inhoud van het convenant te kunnen begrijpen. De man zal volgens de vrouw geen handtekening zetten onder stukken die hij niet begrijpt. Hij heeft ook met mensen uit zijn omgeving over de inhoud van het convenant gesproken, aldus de vrouw. Dit onderbouwt zij ook met WhatsApp berichten.
4.21.
De man heeft zijn stellingen, in het licht van het gemotiveerde verweer van de vrouw, niet nader onderbouwd. Het ligt op zijn weg om zijn stelling dat de mediator partijen helemaal niet heeft voorgelicht over de gevolgen van de gemaakte afspraken, handen en voeten te geven. Dat heeft hij nagelaten. Dat de man niet wist waarvoor hij tekende, is dan ook onvoldoende gebleken.
Misbruik van omstandigheden
4.22.
Op grond van artikel 3:44 lid 4 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, terwijl hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
4.23.
De man stelt dat hij van 9 november 2020 tot 29 november 2022 ernstige burn-out klachten heeft gehad. Dit heeft invloed gehad op zijn vermogen om goede beslissingen te nemen over zijn (financiële) toekomst. De vrouw wist of had moeten begrijpen dat de man door zijn abnormale en kwetsbare toestand bewogen werd tot het maken van de afspraken en zij had hem daarvan moeten weerhouden. Daarom is volgens de man sprake van misbruik van omstandigheden door de vrouw. Ter onderbouwing heeft de man een medische verklaring in het geding gebracht van zijn huisarts van 19 juli 2023, waarin onder meer staat: “
Op 1 juli 2022 heb ik voor het eerst in de door u genoemde periode contact gehad met dhr over de psychische klachten. Toen leken de klachten te passen bij zijn eerder vastgestelde depressieve stoornis. (…). 20 juli 2022 had ik opnieuw contact met dhr en vertelde hij begeleiding te hebben gehad van een psychotherapeut en dat het wat beter ging, er was geen verdere begeleiding nodig.
4.24.
De vrouw is van mening dat uit de verklaring over de gezondheidssituatie van de man niet volgt dat hij niet in staat was om beslissingen te nemen. Hij was grotendeels gewoon aan het werk in zijn functie bij ING Bank en is in november 2022 nog bevorderd tot [functienaam]. Tijdens het mediatontraject heeft de man niet aangegeven niet in staat te zijn om beslissingen te nemen of dat hij ziek was, aldus de vrouw.
4.25.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden. Uit de door de man overgelegde medische verklaring kan niet worden afgeleid dat de man tijdens het tekenen van het convenant in december 2021 (of tijdens de onderhandelingen daarover) leed aan psychische klachten die maakten dat hij ten tijde van het ondertekenen van het convenant zijn eigen wil niet (meer) kon bepalen en is beïnvloed door de vrouw. Ook verder is de rechtbank niet gebleken van misbruik van omstandigheden door de vrouw.
4.26.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vordering van de man die strekt tot vernietiging van de in het convenant gemaakte afspraken over de partneralimentatie afwijzen.
Proceskosten
4.27.
Omdat de man en de vrouw ex-partners zijn, zal de rechtbank de kosten van deze procedure tussen hen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat onvoldoende grond.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen de man en de vrouw, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.
type: 2339