ECLI:NL:RBDHA:2023:1357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
NL23.146
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Tunesische vreemdeling op basis van seksuele geaardheid en politieke overtuiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Tunesische vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser, geboren in Tunesië, stelde dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid en fundamentele politieke overtuiging uit Tunesië was vertrokken. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 27 januari 2023, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag van eiser niet geloofwaardig was. Eiser had op 25 oktober 2022 zijn aanvraag ingediend, maar de rechtbank vond dat hij niet voldoende had aangetoond dat hij in Tunesië problemen ondervond vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank wees erop dat eiser niet in een van de doorreislanden om bescherming had verzocht, wat afbreuk deed aan zijn claim voor internationale bescherming. Bovendien vond de rechtbank dat eiser niet overtuigend had verklaard over zijn ervaringen en gevoelens met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid en de gevolgen daarvan in Tunesië.

De rechtbank concludeerde dat Tunesië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, met uitzondering van LHBTI-personen. Eiser had niet aangetoond dat hij in zijn individuele geval niet veilig was in Tunesië. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB NL23.146

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: B. Hanink).

Inleiding

Bij besluit van 28 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Eiser heeft op 25 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. Hieraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij vanwege zijn seksuele geaardheid uit Tunesië is vertrokken.
1.2.
Op 23 december 2022 heeft verweerder het voornemen uitgebracht om de aanvraag van eiser af te wijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder het voornemen geuit dat aan eiser geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd wordt verleend als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 juncto artikel 3.6a, eerste lid, of 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eveneens is het voornemen uitgebracht dat geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Tot slot is het voornemen geuit dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en dat aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar wordt opgelegd. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
de seksuele gerichtheid van eiser;
de problemen vanwege de seksuele gerichtheid; en
de fundamentele politieke overtuiging van eiser.
1.2.1.
Eiser wordt door verweerder gevolgd in zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. De overige relevante elementen, met uitzondering van het ervaren van een probleem tijdens een protest ten aanzien van het 3e element, heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
2. Namens eiser is op 26 december 2022 een zienswijze ingediend. Hierop heeft verweerder vervolgens het bestreden besluit genomen.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Allereerst oordeelt de rechtbank dat verweerder aan eiser heeft kunnen tegenwerpen dat het afbreuk doet aan de gestelde noodzaak tot het verkrijgen van internationale bescherming dat hij niet in een van de landen van doorreis (Italië, Frankrijk en Duitsland) om bescherming heeft verzocht. Van iemand die stelt dat hij vanwege problemen zijn land van herkomst heeft verlaten, mag worden verwacht dat hij zich direct na aankomst in Europa meldt voor bescherming. De stelling namens eiser dat veel asielzoekers zich niet melden in doorreislanden en dat sprake was van psychische problemen, maakt dat oordeel niet anders.
Ten aanzien van de seksuele gerichtheid van eiser
5. Bij het onderzoek naar de geloofwaardigheid van eisers homoseksuele gerichtheid heeft verweerder Werkinstructie (WI) 2019/17 als uitgangspunt genomen. Deze
werkinstructie gaat over het horen en beslissen in zaken waarin LHBTI-gerichtheid als asielmotief is aangevoerd. Volgens WI 2019/17 moet verweerder bij de beoordeling rekening houden met de omstandigheid dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aannemelijk te maken dat hij LHBTI is. De enkele stelling van de vreemdeling dat hij LHBTI is, is echter ook niet voldoende. Verweerder maakt een individuele afweging die onderdeel is van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling overeenkomstig WI 2014/10 (inhoudelijke beoordeling asiel). Het is aan de vreemdeling om de gestelde homoseksuele gerichtheid tegenover verweerder aannemelijk te maken. Volgens de werkinstructie ligt het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over eigen ervaringen en persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Uit WI 2019/17 volgt verder dat verweerder bij de beoordeling rekening houdt met de persoonlijkheid en achtergrond van de vreemdeling. Elke vreemdeling heeft immers een eigen referentiekader op basis van onder andere opleiding, culturele achtergrond en levensfase. Blijkens WI 2019/17 betrekt de Immigratie- en Naturalisatiedienst bij het horen en de daaropvolgende beoordeling in ieder geval de volgende thema’s:
  • privéleven;
  • huidige en voorgaande relaties, contacten in het land van herkomst en contact met of kennis van LHBTI groepen;
  • contact met LHBTI’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie;
  • discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat eiser wisselend en onduidelijk heeft verklaard over het moment waarop hij erachter kwam dat hij op mannen valt. Hieromtrent heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij er op zijn 12e of 13e erachter is gekomen dat hij op mannen valt, omdat hij toen seks had met een vriend en anderzijds dat hij echter na de seks niet gelijk wist dat hij op mannen viel want hij was nog een kind, maar dat dit is gekomen met de jaren doordat hij merkte dat hij zich alleen tot jongens/mannen aangetrokken voelde. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien dat eiser twee verschillende momenten benoemd, waarop hij erachter komt dat hij op jongens/mannen valt. Ten aanzien van de stelling namens eiser dat het voor hem een geleidelijk proces is geweest, heeft verweerder het standpunt mogen innemen dat hiermee voornoemde tegenstrijdigheid niet is weggenomen.
5.2.
Voorts heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachten en gevoelens omtrent de omstandigheid dat hij op mannen valt. Hiervoor heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser heeft verklaard dat het niets met hem heeft gedaan op het moment dat hij er op zijn vijftiende achter is gekomen wat homoseksualiteit voor hem betekende en evenmin toen eiser op zijn 16e/17e heeft geconcludeerd dat hij homoseksueel was, maar toen enkel dacht dat het gewoon was. Ook heeft verweerder in dit verband van belang mogen achten dat eiser heeft verklaard dat hij er nooit over heeft nagedacht dat hij zich aangetrokken voelde tot jongens. Gelet hierop heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat eiser op de hoogte was hoe er in Tunesië werd aangekeken tegen homoseksualiteit en dat het derhalve bevreemdingwekkend is dat eiser enkel stelt dat het voor hem normaal was en dat eiser met zijn verklaringen geen inzicht heeft gegeven in hoe het leven voor hem was als homoseksueel in Tunesië, wat zijn gedachten daarbij waren en hoe hij de toekomst zag. De stelling namens eiser dat hij in Tunesië pragmatisch met zijn geaardheid is omgegaan, maakt het vorenstaande niet anders. Hetzelfde geldt voor de beroepsgrond dat eiser zijn geaardheid vanaf het begin af aan heeft geaccepteerd en daarmee ook niet intern heeft geworsteld.
5.3.
Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachten en gevoelens over de omstandigheid dat homoseksuelen in Tunesië niet geaccepteerd worden. Hieromtrent heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat, nu eiser niet gelijk naar het buitenland is gegaan nadat hij besefte dat hij op mannen viel, van hem mag worden verwacht dat hij beter kan uitleggen hoe het voor hem was om te leven in een land waar zijn eigen gevoelens niet worden geaccepteerd. Ook eisers verklaringen over hoe hij is omgegaan met het feit dat hij zijn geaardheid in Tunesië niet kan openbaren, heeft verweerder oppervlakkig mogen achten en heeft verweerder hiertoe kunnen overwegen dat eiser met zijn verklaringen geen inzicht heeft gegeven in zijn gedachten en gevoelens hieromtrent. In aanvulling hierop heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser met zijn (enkele) verklaring dat hij het moeilijk vond geen inzicht heeft gegeven hoe voor hem was dat hij niet open kon zijn over wie hij was. Omtrent eisers verklaring dat hij eraan gewend was geraakt, heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat hij hiermee niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij hiermee om is gegaan en hoe hij tot deze gewenning is gekomen.
5.4.
Ten aanzien van de reactie van zijn familie en de manier waarop de islam omgaat met homoseksualiteit heeft verweerder kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat eiser niets vindt van de reactie van zijn familie en de omstandigheid dat ze niet accepteren dat hij op jongens valt en dat hun reactie nooit gedachten of gevoelens bij eiser heeft opgeleverd. Verweerder heeft het standpunt kunnen innemen dat eiser weliswaar gevolgd kan worden dat hij niet kan bepalen hoe zijn vader reageert en dat hij zich niet bemoeit met de reactie van zijn vader omdat zijn vader deze reactie normaal vindt, maar dat eiser met zijn verklaringen echter niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij op dit soort momenten denkt en voelt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het niet kunnen veranderen van de reactie van een derde niet maakt dat deze reactie geen gevoelens of gedachten opleveren en dat gelet hierop dan ook van eiser mag worden verwacht dat hij persoonlijker uitlegt hoe hij om is gegaan met de reactie van zijn familie. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser religieus is en dat derhalve (ook) van hem mag worden verwacht dat hij meer inzicht kan geven in zijn gedachten en gevoelens omtrent de verhouding tussen zijn geaardheid en geloof en op een persoonlijke wijze kan uitleggen hoe deze dingen zich volgens hem verhouden, hoe hij tot de omstandigheid is gekomen dat hij het normaal vindt dat er binnen de islam zo naar wordt gekeken en hoe hij hier in de praktijk mee omgaat. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser tijdens het gehoor veilig land van herkomst in dat kader enkel heeft herhaald dat het normaal is.
5.5.
Over de relatie die eiser in Tunesië heeft gehad heeft verweerder kunnen overwegen dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt wanneer deze precies is begonnen. Hiervoor heeft verweerder het volgende van belang kunnen achten. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij eind 2020 uit Tunesië is vertrokken en anderzijds dat dit eind 2021 was, omdat hij in 2021 een relatie kreeg met [naam 2] en dat hij vijf of zes maanden een relatie met hem heeft gehad. Anderzijds heeft eiser naar voren gebracht dat hij iets korter dan twee jaar geleden uit Tunesië is vertrokken, hetgeen betekent dat dit dus 2020 is geweest en niet 2021. Verder heeft eiser verklaard dat er sinds eind 2020 meer is dan een vriendschap met [naam 3] . Gelet hierop heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over wanneer hij uit Tunesië is vertrokken en derhalve ook niet duidelijk heeft gemaakt wanneer zijn relatie met [naam 4] is begonnen. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser evenmin inzichtelijk heeft gemaakt hoe het voor hem als persoon was om een relatie te hebben met een man in Tunesië. Verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat hoewel eiser dit normaal kan hebben gevonden, dit echter niet betekent dat hij hieromtrent geen gedachten heeft gehad en van hem niet verwacht kan worden dat hij uit kan leggen welke gedachten dat precies waren. De rechtbank stelt met verweerder vast dat eiser heeft verklaard dat hij stiekem heeft samengewoond met [naam 5] en dat het deprimerend is dat je stiekem moet samenwonen en dat het hebben van een homoseksuele relatie in een land waar dat niet geoorloofd is, slecht en deprimerend voor hem was, maar dat dit de realiteit is en het moet accepteren. Hieromtrent heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eiser hiermee niet op persoonlijke wijze heeft uitgelegd waarom het voor hem deprimerend was om stiekem met iemand samen te leven. Ook hier geldt naar het oordeel van de rechtbank dat de stelling namens eiser dat hij in Tunesië pragmatisch met de situatie is omgegaan en goed kon leven met de beperkingen als homoseksueel, onvoldoende is om tot een andere conclusie te komen.
5.6.
Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het hebben van weinig kennis van organisaties die opkomen voor belangen van de LHBT-gemeenschap in Nederland en in Tunesië en de situatie voor LHBTI’ers in beide landen niet bijdraagt aan de geloofwaardigheid van het relaas. Verweerder heeft hieromtrent van belang mogen achten dat eiser zich niet heeft verdiept in de wetgeving in Nederland of Europa en dat niet valt in te zien dat eiser, die vanaf jongs af aan wilde vertrekken uit Tunesië vanwege zijn geaardheid, niet eerst onderzoekt hoe het precies met LHBTI-rechten gesteld is in Europa alvorens Tunesië te verlaten.
Ten aanzien van de problemen naar aanleiding van de seksuele gerichtheid
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat dit relevante element evenmin geloofwaardig is. Hiervoor acht de rechtbank het volgende van belang. De problemen die eiser met de politie en omstanders tijdens een (LHBTI-)demonstratie in 2020 heeft ondervonden zijn door verweerder geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter kunnen overwegen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een causaal verband bestaat tussen zijn gestelde geaardheid en de problemen tijdens het bijwonen van de demonstratie. Hiervoor heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser heeft verklaard dat hij naar de demonstratie is gegaan om foto’s te maken. Omtrent de geloofwaardig geachte omstandigheid dat eiser tijdens de demonstratie in elkaar is geslagen door de politie en omstanders, heeft verweerder het standpunt mogen innemen dat niet is gebleken dat het incident heeft plaatsgevonden omdat de politie en omstanders van mening waren dat eiser homoseksueel was, maar dat zijn enkele aanwezigheid bij een demonstratie, waarbij zich na zijn aankomst LHBTI-ers hebben gevoegd, voldoende kan zijn geweest voor dit geweld waardoor het niet aannemelijk is dat het geweld gericht was op eiser als persoon of was vanwege zijn seksuele gerichtheid. Daar komt nog bij dat eiser heeft verklaard dat de politie en omstanders iedereen hebben geslagen, dus ook mensen die niet behoorden tot de LHBTI-gemeenschap.
6.1.
De verklaringen van eiser omtrent de familieproblemen vanwege het moeten kiezen tussen zijn familie en vriend, heeft verweerder evenmin hoeven volgen. Hiervoor heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij vanaf zijn 16e tot aan zijn vertrek uit Tunesië bij zijn oom heeft gewoond en anderzijds dat hij de laatste zes maanden continu bij zijn vriend woonachtig is geweest. Verder heeft eiser naar voren gebracht dat de problemen met zijn familieleden zijn begonnen vanaf zijn 18e/19e omdat zijn familie erachter is gekomen dat hij bij zijn vriend woonde, maar heeft eiser ook verklaard dat hij een relatie had met zijn vriend en bij hem heeft gewoond toen hij 21 of 22 was. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser met deze wisselende en onduidelijke verklaringen inzichtelijk noch aannemelijk heeft gemaakt wanneer de problemen zijn begonnen en waarom ze toen zijn begonnen. In aanvulling hierop heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser steeds weer terug is gegaan naar zijn familie en dat niet valt in te zien waarom eiser dit zou hebben gedaan als zij hem wegsturen, gingen slaan en uitschelden.
Ten aanzien van de fundamentele overtuiging
7. Uit paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 blijkt dat de omstandigheid dat de vreemdeling in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze uiting kan geven aan zijn politieke overtuiging als in Nederland onvoldoende aanleiding vormt om hem in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
De Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) weegt bij de beoordeling van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in ieder geval mee:
a. of er sprake is van een fundamentele politieke overtuiging. De IND beoordeelt of deze politieke overtuiging bijzonder belangrijk is voor de vreemdeling om zijn identiteit of morele integriteit te behouden;
b. de wijze waarop hij uiting heeft gegeven aan zijn politieke overtuiging, ongeacht of die activiteiten in zijn land van herkomst, in Nederland of elders hebben plaatsgevonden, en de wijze waarop hij voornemens is daar na terugkeer uiting aan te (blijven) geven;
c. of hij eerder problemen heeft ondervonden van de zijde van de autoriteiten al dan niet vanwege zijn politieke overtuiging;
d. of de wijze waarop hij uiting heeft gegeven of wenst te gaan geven aan zijn politieke overtuiging bij terugkeer zal leiden tot daden van vervolging als bedoeld in artikel 3.36 VV; en
e. of aannemelijk is dat de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van eerdere uitingen.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat door verweerder geloofwaardig is geacht dat eiser deel heeft genomen aan een (LHBTI-)demonstratie in 2020. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat uit eisers verklaringen niet volgt dat hij een fundamentele politieke overtuiging heeft. Hieromtrent heeft verweerder kunnen betrekken dat eiser weliswaar heeft verklaard dat hij heeft deelgenomen aan voornoemde demonstratie, maar ook dat hij niet actief aan het demonstreren was, dat zijn deelname bestond uit het meelopen met de massa, het maken van foto’s en dat hij niet heeft meegeschreeuwd tijdens de demonstratie. Gelet hierop heeft verweerder het standpunt kunnen innemen dat niet aannemelijk wordt geacht dat eiser aan de demonstratie heeft deelgenomen vanuit een diepgewortelde politieke overtuiging. Dat eiser tijdens voornoemde demonstratie in het bezit was van een journalistenpas, maakt dat oordeel niet anders nu eisers gemachtigde ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat eiser deze pas bij zich droeg in het kader van zijn opleiding en niet omdat hij werkzaam was als journalist.
Veilig land van herkomst
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit en het voornemen uitgebreid heeft gemotiveerd dat Tunesië kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Op 6 mei 2021 [1] heeft een herbeoordeling plaatsgevonden van Tunesië, in welk verband geconcludeerd kan worden dat de aanwijzing van Tunesië als veilig land van herkomst, met uitzondering van LHBTI’s en personen die aannemelijk kunnen maken dat ze een zogenoemde S17-maatregel op hun naam hebben staan, kan worden voortgezet. Verder verwijst verweerder op een Kamerbrief van 20 december 2021 [2] . Uit deze Kamerbrief blijkt dat er een kort thematisch ambtsbericht is uitgebracht over de situatie in Tunesië sinds de coup van 25 juli 2021. Verweerder heeft in de Kamerbrief geen aanleiding gezien om de aanwijzing van Tunesië als een veilig land van herkomst te herzien. Wel heeft verweerder naar aanleiding van de Kamerbrief naast de reeds bestaande uitzonderingscategorieën ook
journalisten, activisten en politieke opponenten die kritiek uitten op de president en/of regering uitgezonderd van de aanwijzing van Tunesië als veilig land van herkomst. [3]
Op grond van hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd, komt de rechtbank niet tot het oordeel dat de aanwijzing van Tunesië als veilig land van herkomst in het algemeen niet langer kan worden gehandhaafd.
8.1.
Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat Tunesië in zijn individuele geval toch niet veilig is. Ook daarin is eiser niet geslaagd. Zoals reeds in rechtsoverwegingen 5.1. tot en met 5.5. is overwogen, heeft eiser zijn seksuele geaardheid en de daaruit voortvloeiende problemen niet aannemelijk gemaakt en valt hij gelet daarop niet onder de hiervoor onder 8. genoemde uitzonderingscategorie. Daarnaast heeft verweerder op goede gronden heeft overwogen dat weliswaar geloofwaardig is geacht dat eiser tijdens de demonstratie is mishandeld door de politie, maar dat dit voor veel mensen gold die deel hebben genomen aan de demonstratie. Verweerder heeft niet ten onrechte betrokken dat eiser is meegenomen naar het politiebureau, dat aldaar zijn camera is afgenomen en dat hij vervolgens weer is vrijgelaten en dat hieruit niet blijkt dat eiser in de negatieve belangstelling staat van de Tunesische autoriteiten. Omtrent de beroepsgrond dat eiser in Tunesië wordt gekwalificeerd als een kritische journalist, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor onder 7.1. is overwogen. Daar komt bij dat eiser tijdens het gehoor veilig land van herkomst niet heeft verklaard dat hij in Tunesië heeft gewerkt als journalist maar als fotograaf. Verweerder heeft dan ook op goede gronden overwogen dat eiser met zijn verklaringen niet aannemelijk heeft gemaakt dat Tunesië ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en evenmin dat, indien zich problemen voordoen in Tunesië, er voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen de bescherming van de Tunesische autoriteiten in te roepen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2020-2021, 19637, nr. 2726 van 6 mei 2021.
2.Kamerbrief d.d. 20 december 2021, kenmerk 3696690, plus bijlage.
3.Brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer d.d. 25 mei 2022 (kenmerk: 39 55586).