ECLI:NL:RBDHA:2023:13578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
NL23.19798
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en overdracht aan Duitsland onder de Dublinverordening met betrekking tot belangen van minderjarige neefjes

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 7 juli 2023 afgewezen, met het argument dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die samen met zijn twee minderjarige neefjes in een opvangcentrum verblijft, betoogt dat de staatssecretaris de aanvraag onverplicht had moeten behandelen, gezien de belangen van zijn neefjes. De rechtbank heeft op 4 augustus 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris, aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen hoeft te worden. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris de belangen van de minderjarige neefjes in de besluitvorming heeft gewogen, maar dat eiser niet heeft aangetoond dat de overdracht aan Duitsland onevenredige hardheid zou opleveren. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris de mogelijkheid tot gezinshereniging voor de neefjes heeft meegewogen en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zijn overdracht negatieve gevolgen voor de neefjes zou hebben. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om een nader advies aan de Raad voor de Kinderbescherming of het Samenwerkingsverband Kinderen in het Vreemdelingenbeleid te vragen, en dat de belangen van de neefjes voldoende zijn betrokken in de besluitvorming.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris eiser aan Duitsland mag overdragen. De proceskosten van eiser worden niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.19798

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag om het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 7 juli 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2023, samen met de zaak NL23.19799, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, een broer van eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek geaccepteerd.

Had de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser, gelet op de belangen van zijn minderjarige neefjes, onverplicht aan zich moeten trekken?

5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser, gelet op de belangen van zijn twee minderjarige neefjes, onverplicht aan zich had moeten trekken. Het bestreden besluit getuigt niet van de actieve houding die van de staatssecretaris mag worden verwacht als er belangen van minderjarige kinderen spelen, [2] omdat de staatssecretaris de belangen van de neefjes onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken. Eiser verblijft op dit moment, samen met zijn neefjes, in het opvangcentrum in [woonplaats] . Hoewel Nidos formeel de voogdij over de neefjes heeft, heeft eiser de (feitelijke) verzorging van de neefjes op zich genomen en is het in het belang van de neefjes dat eiser in de nationale procedure wordt opgenomen. De staatssecretaris werpt eiser ten onrechte tegen dat de neefjes later gezinshereniging willen aanvragen en dat de in Nederland verblijvende familieleden de zorg over de neefjes op zich zouden kunnen nemen. De staatssecretaris heeft daar zelf geen onderzoek naar gedaan en heeft bovendien zonder enige expertise de door eiser ingebrachte brief van de jeugdbeschermer van Nidos terzijde geschoven. Daarbij wijst eiser erop dat uitgerekend hij geschikt is om voor zijn neefjes te zorgen, omdat hij de gehele dag beschikbaar is en het onduidelijk is of zijn familieleden dezelfde tijd beschikbaar hebben. Daarom had de staatssecretaris advies moeten inwinnen bij de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) of bij het Samenwerkingsverband Kinderen in het Vreemdelingenbeleid (SKIV). Daarnaast had de staatssecretaris de beide neefjes in de gelegenheid moeten stellen om hun standpunt over het bestreden besluit kenbaar te maken, temeer omdat een van beide neefjes ouder is dan twaalf jaar.
5.1.
De staatssecretaris trekt een asielaanvraag onverplicht aan zich als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht aan de andere lidstaat van onevenredige hardheid getuigt. [3] Zijn hierbij minderjarige kinderen betrokken, dan betrekt de staatssecretaris hun belangen uitdrukkelijk in de beoordeling. De staatssecretaris gaat dan onder meer in op de mogelijkheden voor gezinshereniging, het welzijn en de sociale ontwikkeling van de minderjarige kinderen en de standpunten van de minderjarige, in overeenstemming met zijn leeftijd en volwassenheid. [4]
5.2.
Het betoog van eiser slaagt niet. De staatssecretaris stelt terecht voorop dat het bij een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening aan eiser is om aannemelijk te maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. Uit het betoog van eiser leidt de rechtbank af dat deze onevenredige hardheid er in het geval van eiser in gelegen is dat zijn neefjes door zijn overdracht zonder begeleiding (van familieleden) in Nederland zullen achterblijven. De staatssecretaris stelt zich echter terecht op het standpunt dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat deze situatie zich voordoet, waardoor de overdracht van eiser aan Duitsland niet van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
5.2.1.
De rechtbank stelt in haar beoordeling voorop dat het tussen partijen niet in geschil is dat de staatssecretaris de belangen van de minderjarige neefjes in de besluitvorming heeft gewogen en dat deze belangenafweging is verricht in lijn met het beleid in het IB 2022/77. Wat partijen verdeeld houdt, is hoe de staatssecretaris de belangen van de minderjarige neefjes heeft gewogen. Partijen zijn het vooral niet met elkaar eens over het feit dat de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van de neefjes heeft laten uitvallen.
5.2.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet ten onrechte in het nadeel van de neefjes heeft meegewogen dat voor hen de mogelijkheid tot gezinshereniging bestaat. Deze mogelijkheid volgt immers uit de wet [5] en de staatssecretaris heeft in het bestreden besluit bovendien onbetwist gesteld dat de neefjes tijdens hun gehoor met de vreemdelingenpolitie hebben verklaard dat zij gezinshereniging wensen. Dat het nog lange tijd duurt voordat de neefjes een beslissing op hun asielaanvraag krijgen en het mogelijk nog langer duurt voordat zij de gezinsherenigingsprocedure kunnen doorlopen, doet aan die wettelijke mogelijkheid tot gezinshereniging op zichzelf genomen niet af. De staatssecretaris had dan ook geen aanleiding hoeven zien om de belangenafweging op dit punt in het voordeel van de neefjes te laten uitvallen.
5.2.3.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn overdracht aan Duitsland een negatieve invloed op het welzijn en de sociale ontwikkeling van de neefjes zal hebben. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser een brief van de jeugdbeschermer van Nidos overgelegd. Uit deze brief volgt weliswaar dat de overdracht van eiser aan Duitsland volgens de jeugdbeschermer een negatieve invloed op de ontwikkeling van de neefjes zal hebben, maar de staatssecretaris wijst er terecht op dat elke medische onderbouwing voor deze stelling ontbreekt. Het had daarom op de weg van eiser gelegen om deze stellingen (nader) medisch te onderbouwen. Dat dit niet nodig is, omdat de betrokken jeugdbeschermer diverse (interne) cursussen op het gebied van pedagogie en jeugdzorg heeft gevolgd, volgt de rechtbank niet. Deze cursussen maken namelijk niet dat de jeugdbeschermer op gelijke hoogte te stellen is met een pedagoog of een kinderpsycholoog. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om eiser, zoals hij op de zitting heeft verzocht, in de gelegenheid te stellen om de brief van Nidos alsnog van een medische onderbouwing te voorzien, omdat niet valt in te zien waarom eiser pas op de zitting met dit aanbod komt en waarom eiser dit niet eerder had kunnen doen. De staatssecretaris had daarom aan de brief van de jeugdbeschermer van Nidos niet de waarde hoeven te hechten die eiser daaraan gehecht wenst te zien. In het verlengde hiervan had de staatssecretaris dan ook geen aanleiding hoeven zien om een nader advies aan de RvdK of het SKIV te vragen. Verder stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiser niet heeft onderbouwd dat zijn familieleden in Nederland niet voor de neefjes zouden kunnen zorgen en dat eiser daarom de meest aangewezen persoon zou zijn om voor de neefjes te zorgen. De staatssecretaris mocht de enkele niet-onderbouwde stelling dat eiser niet werkt en daarom de meeste tijd heeft daartoe onvoldoende achten. Op de verklaringen van de broer van eiser op zitting over de leefomstandigheden van de familieleden in Nederland slaat de rechtbank geen acht, omdat de broer van eiser dit pas op de zitting (mondeling) heeft verklaard en niet valt in te zien waarom deze verklaring niet eerder dan de zitting op schrift had kunnen worden gesteld en bij de rechtbank had kunnen worden ingediend, zodat de staatssecretaris daar (van tevoren) gemotiveerd op had kunnen reageren. [6] De rechtbank ziet dus geen reden voor het oordeel dat de staatssecretaris niet tot deze weging van het welzijn en de sociale ontwikkeling van de neefjes had kunnen komen.
5.2.4.
Tot slot heeft de staatssecretaris de standpunten van de neefjes voldoende en overeenkomstig met hun leeftijd en volwassenheid in het bestreden besluit betrokken. De staatssecretaris heeft er op de zitting op gewezen dat de brief van Nidos (de wettelijk voogd van de neefjes) in de besluitvorming is betrokken en ook acht is geslagen op de verklaringen van de neefjes tijdens hun aanmeldgehoor. De rechtbank is alleen al daarom van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat en hoe de standpunten van de neefjes in het bestreden besluit zijn betrokken. Daar komt nog bij dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat het, gelet op de relatief jonge leeftijd van beide neefjes, moeilijk is om een gehoor in te richten waarin de neefjes hun zienswijze over de voorgenomen overdracht van hun oom naar voren kunnen brengen. Dat het oudste neefje inmiddels 12 jaar oud is en dat dit een leeftijd is die door rechtbanken worden gehanteerd voor spreekrecht – zoals eiser op de zitting naar voren heeft gebracht – doet daar op zichzelf genomen niet aan af. Dat betekent namelijk niet dat dit neefje ook zonder meer een zienswijze over de voorgenomen overdracht van zijn oom naar voren kan brengen en de gevolgen van de overdracht en van zijn zienswijze kan inschatten.
6. Eiser betoogt verder nog dat de staatssecretaris de Duitse autoriteiten ontoereikend heeft geïnformeerd door niet te vermelden dat eiser met zijn twee neefjes in Duitsland staande is gehouden. Dit betoog slaagt echter niet. Zoals eiser ter zitting heeft erkend, is dit geen verplichting die uit de Dublinverordening voortvloeit. Daarnaast heeft eiser niet toegelicht waarom en in hoeverre de belangen van de neefjes hierdoor zouden zijn geschaad. Daarom had dit voor de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zijn om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken.
Moet de staatssecretaris een concreet plan van aanpak voor de neefjes opstellen?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de rechtbank een concreet plan van aanpak moet voorleggen, waarin de staatssecretaris beschrijft wanneer de eventuele overdracht van eiser aan Duitsland zal plaatsvinden, waar de neefjes gezamenlijk zullen worden ondergebracht, of plaatsing in [woonplaats] mogelijk is, op welke datum de neefjes zullen worden gehoord en binnen welke termijn hij een beslissing zal nemen op een in te dienen verzoek om gezinshereniging. Dat dit mogelijk buiten de grenzen van het geschil valt, doet volgens eiser niet af aan de verplichting van de rechtbank om de belangen van het kind voorop te stellen. [7]
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De rechtbank oordeelt in deze procedure over het besluit waarin de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen en, in het verlengde daarvan, of eiser aan Duitsland mag worden overgedragen. [8] De staatssecretaris wijst er terecht op dat de neefjes op dit moment een eigen asielprocedure doorlopen die, zo blijkt uit de stukken, verder losstaat van de procedure van eiser. Alleen al daarom kan de rechtbank geen oordeel geven over wat de staatssecretaris in de procedure van de neefjes zou moeten doen en kan de rechtbank de staatssecretaris dus ook niet verplichten voor hen een plan van aanpak op te stellen. Dat de rechtbank de belangen van het kind bij haar oordeel voorop moet stellen, is geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken.
Heeft de staatssecretaris hetfair play-beginsel geschonden?
8. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris het
fair play-beginsel heeft geschonden, slaagt niet. Eiser heeft dit betoog namelijk niet onderbouwd.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser in stand blijft en de staatssecretaris eiser aan Duitsland mag overdragen. De staatssecretaris hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyás, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2.Eiser wijst op ABRvS 21 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3043, r.o. 4.2.
3.Dat staat in artikel 17 van de Dublinverordening, door de staatssecretaris nader ingevuld in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Dat staat in het Informatiebericht (IB) 2022/77.
5.Zie artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000.
6.Vergelijk artikel 83, derde lid, van de Vw 2000.
7.Eiser wijst ter onderbouwing op artikel 3 van het IVRK.
8.Dat volgt ook uit artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.