Beoordeling door de rechtbank
3. In deze zaak is relevant dat eiser vanaf 2008 tot begin 2019 in Qatar heeft gewoond en gewerkt. Hij is in die periode meermaals voor familiebezoek van een aantal maanden teruggekeerd naar [gebied] : een gebied in Syrië dat (momenteel) onder controle staat van de Syrian Democratic Forces (oppositie). Tijdens zijn laatste terugkeer naar Syrië eind 2018/begin 2019 heeft eiser op het vliegveld van Damascus te horen gekregen dat hij zich moest melden voor de reservistendienst. Hij heeft vervolgens geen persoonlijke oproep ontvangen, maar er is wel een algemene oproep voor reservisten met een geboortedatum tussen 1979 en 1988. Eiser is na de oproep op het vliegveld direct naar [gebied] gereisd, waar hij heeft verbleven tot zijn vlucht uit Syrië in maart 2022. Eiser vreest bij een terugkeer naar Syrië te worden bestraft, omdat hij geen gehoor aan de oproep heeft gegeven. Ook is eiser Syrië ontvlucht vanwege de algemene veiligheidssituatie en economische situatie aldaar.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
5. identiteit, nationaliteit en herkomst;
6. oproep voor de reservistendienstplicht.
De staatssecretaris acht de relevante elementen geloofwaardig. De staatssecretaris heeft eisers aanvraag afgewezen als ongegrond1, omdat eiser volgens de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn dienstweigering leidt tot vluchtelingschap of dat eiser bij terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade loopt.
5. De rechtbank stelt voorop dat Syrische dienstweigeraars/deserteurs eerst door de staatssecretaris direct werden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Dat is nu niet meer zo. Naar aanleiding van het algemeen ambtsbericht over Syrië van mei 2022 heeft de staatssecretaris beslist dat Syrische dienstweigeraars/deserteurs niet langer zonder meer kunnen worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag.2 Reden voor deze beleidswijziging is de gewijzigde situatie in Syrië: gevechtshandelingen vinden op minder grote schaal plaats, waardoor het minder vanzelfsprekend is dat een dienstplichtige ingezet zal worden bij handelingen die (oorlogs-) misdrijven vormen of die daaraan bijdragen.
6. Vanwege deze beleidswijziging wordt een asielrelaas van een dienstweigeraar/deserteur nu beoordeeld conform het algemeen beleid voor dienstweigering en desertie.3 Op grond van dit beleid wordt eerst getoetst of sprake is van een vrees voor vervolging of bestraffing wegens dienstweigering tijdens een conflict. De vreemdeling maakt aannemelijk dat hij hiervoor moet vrezen als het vervullen van militaire dienst het plegen van (kort gezegd) oorlogsmisdrijven inhoudt. De staatssecretaris hanteert drie cumulatieve voorwaarden bij zijn beoordeling hiervan:
- i) Heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een gewapend conflict waarbij oorlogsmisdrijven worden begaan of de kans daartoe zeer groot? In beginsel neemt de staatssecretaris aan dat de kans groot is dat oorlogsmisdrijven worden gepleegd als de internationale gemeenschap een gewapend conflict heeft veroordeeld als strijdig met de grondbeginselen van humaan gedrag en/of fundamentele normen die gelden tijdens een conflict.
- ii) Heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat hij in dienst direct deelneemt of ondersteuning moet bieden aan het plegen van oorlogsmisdrijven? De schaal waarop oorlogsmisdrijven worden begaan is relevant.
- iii) Heeft de vreemdeling aannemelijk gemaakt dat dienstweigering de enige manier is om te voorkomen dat hij moet deelnemen aan het plegen van oorlogsmisdrijven?
Pas als geen sprake is van een vrees om betrokken te raken bij oorlogsmisdrijven, toetst de staatssecretaris of de dienstweigering leidt tot onevenredige of discriminatoire bestraffing of dat de dienstweigering voortkomt uit onoverkomelijke gewetensbezwaren.
1. Op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2 Informatiebericht 2022/105.
3 Zie paragraaf C2/3.2 van de Vc.
7. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er (i) oorlogsmisdrijven in Syrië worden gepleegd of dat (iii) een dienstweigeraar zich niet (legaal) kan onttrekken aan de dienstplicht. Partijen zijn enkel met elkaar oneens of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij (ii) in dienst oorlogsmisdrijven zal moeten plegen of ondersteuning daartoe zal moeten bieden.
8. De staatssecretaris vindt van niet, omdat de veiligheidssituatie in Syrië is veranderd en het daarom niet meer vanzelfsprekend is dat een dienstplichtige handelingen moet verrichten die mogelijk oorlogsmisdrijven vormen. Hij baseert zich daarbij op het algemeen ambtsbericht Syrië van mei 2022, maar wijst ook op het algemeen ambtsbericht Syrië van augustus 2023. Daarin staat bijvoorbeeld dat tijdens de verslagperiode weinig voorkwam dat reservisten werden opgeroepen vanwege verminderde gevechtshandelingen.4 Bovendien acht de staatssecretaris van belang dat eiser herhaaldelijk is teruggekeerd naar Syrië en toen ook geen problemen heeft ondervonden.
9. Eiser voert op dit punt aan dat hij wel aannemelijk heeft gemaakt dat hij mogelijk betrokken zal raken bij oorlogsmisdrijven. Hij wijst er daarbij – kort gezegd – op dat hij vanwege zijn herkomst uit oppositiegebied een groter risico loopt om te worden ingezet aan het front. Eiser zal ook zelf niet kunnen kiezen waar hij zal worden ingezet. Eiser vindt hiervoor bevestiging in de algemene bronnen. Daarnaast ziet eiser niet in waarom relevant is dat hij voorafgaand aan de oproep is teruggekeerd naar Syrië.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vreest te moeten deelnemen aan het plegen van oorlogsmisdrijven. In de eerste plaats miskent de staatssecretaris met de verwijzing naar het ambtsbericht waarin staat dat reservisten minder werden opgeroepen, dat eiser al is opgeroepen voor reservistendienst. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris zelfs bevestigd dat hij geloofwaardig vindt dat eiser actief is opgeroepen. Daarnaast volgt uit de ambtsberichten weliswaar dat er momenteel minder gevechtshandelingen plaatsvinden in Syrië, maar uit die berichten volgt eveneens dat nog steeds gewapende confrontaties plaatsvinden.5 Ook blijkt uit het meest recente ambtsbericht dat het niet precies bekend is welke taken dienstplichtigen moeten uitvoeren, maar dat het waarschijnlijk is dat ze ook naar gebieden worden gestuurd waar nog wordt gevochten.6 Bovendien staat in het recente ambtsbericht dat een dienstplichtontduiker die afkomstig is uit een gebied dat eerder door de oppositie werd gecontroleerd als hij wordt gepakt eerder de kans loopt om naar de frontlinies te worden gestuurd.7
11. Verder begrijpt de rechtbank niet waarom eisers herhaaldelijke (probleemloze) terugkeer naar Syrië vóór de oproep relevant is voor de beoordeling of aannemelijk is dat eiser vreest oorlogsmisdrijven te moeten plegen of ondersteuning daartoe te moeten bieden. Dat eiser destijds – terwijl hij geen dienstplicht vervulde en niet was opgeroepen – niet betrokken is geraakt bij het plegen van oorlogsmisdrijven betekent niet zonder meer dat eiser dit risico na de oproep ook niet loopt.
4 Algemeen ambtsbericht Syrië augustus 2023, paragraaf 6.1.6.
5 Algemeen ambtsbericht Syrië augustus 2023, paragraaf 3.
6 Algemeen ambtsbericht Syrië augustus 2023, paragraaf 6.1.4.
7 Algemeen ambtsbericht Syrië augustus 2023, paragraaf 6.1.3.
12. De slotsom is dan ook dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vreesde te moeten deelnemen aan het plegen van oorlogsmisdrijven. Het besluit kan gelet hierop op dit onderdeel geen stand houden. De rechtbank komt daarom niet toe aan een oordeel over de beroepsgronden van eiser over zijn vrees voor een onevenredige of discriminatoire bestraffing en of hij de dienstplicht heeft ontdoken vanwege gewetensbezwaren.
Een reëel risico op ernstige schade
13. De rechtbank stelt vast dat volgens het beleid van de staatssecretaris voor een asielaanvraag door vreemdelingen uit Syrië als algemeen uitgangspunt geldt dat zij in beginsel bij een terugkeer naar Syrië een reëel risico op ernstige schade lopen.8 Op grond hiervan komt een vreemdeling uit Syrië in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.9 Dit algemene uitgangspunt geldt onder meer niet als uit individuele feiten en omstandigheden blijkt dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Sinds oktober 2022 is expliciet in de beleidstekst opgenomen dat hiervan in het bijzonder sprake is indien de vreemdeling na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië. In informatiebericht 2023/19 worden factoren genoemd die in ieder geval relevant kunnen zijn voor de beoordeling of van het algemeen uitgangspunt kan worden afgeweken. Uit dit informatiebericht volgt ook dat indien sprake is van een dergelijk uitzonderingsgeval de bewijslast uit het algemene beoordelingskader geldt, waardoor het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij een risico op schending van artikel 3 EVRM te vrezen heeft bij een terugkeer naar Syrië.
14. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser aannemelijk moet maken dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt bij een terugkeer naar Syrië, omdat eiser herhaaldelijk naar Syrië is teruggekeerd zonder daarbij substantiële problemen te hebben ervaren.
15. Eiser voert aan dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt bij terugkeer naar Syrië, omdat de geloofwaardig geachte oproep voor de reservistendienst voldoende is om dit risico aan te tonen. De staatssecretaris kan volgens eiser in dit kader niet tegenwerpen dat hij in het verleden geen problemen heeft ondervonden bij terugkeer naar Syrië, omdat hij toen nog geen oproep had ontvangen die hij heeft genegeerd.
16. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de herhaaldelijke terugkeer van eiser naar Syrië in de periode voorafgaand aan zijn oproep voor de reservistendienst betekent dat de uitzondering op het algemeen uitgangspunt voor vreemdelingen uit Syrië op eiser van toepassing is. Het is in de eerste plaats aan de staatssecretaris om voldoende en deugdelijk te motiveren dat de uitzondering op eiser van toepassing is. Het gegeven dat eiser voor de oproep meermaals (probleemloos) naar Syrië is teruggekeerd, kan de staatssecretaris niet zonder meer tegenwerpen. Eiser stelt terecht dat er sindsdien iets wezenlijks is veranderd, namelijk de oproep voor reservistendienst. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom de staatssecretaris geen waarde hecht aan de geloofwaardig geachte oproep en de herhaaldelijke terugkeer van eiser naar Syrië van vóór de oproep doorslaggevend vindt. Zeker nu het gaat om de beoordeling of uit feiten en
8 Zie paragraaf C7/33.4.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
9 Op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
omstandigheden blijkt dat eiser bij of na terugkeer naar Syrië
op dit momentgeen reëel risico (meer) loopt op ernstige schade.
17. Verder kan de staatssecretaris niet zonder meer aan eiser tegenwerpen dat hij tot maart 2022 zonder persoonlijke problemen in Syrië heeft kunnen verblijven. Daarmee miskent de staatssecretaris dat eiser sinds zijn laatste terugkeer naar Syrië tot aan zijn vertrek in maart 2022 in een gebied verbleef dat niet onder controle van het regime staat. De rechtbank wijst op de factoren genoemd in informatiebericht 2023/19, zoals: ‘waarnaartoe is [eiser] teruggekeerd?’ en ‘was [eiser] daar traceerbaar voor de Syrische autoriteiten?’. De rechtbank begrijpt zonder nadere toelichting ook niet waarom volgens de staatssecretaris contactmomenten met het regime van vóór de oproep relevant zijn. Gezien het meest recente algemeen ambtsbericht zijn er bovendien juist aanknopingspunten dat – onder andere – iemand die Syrië illegaal heeft verlaten, afkomstig is uit een gebied dat door de oppositie gecontroleerd is geweest en die zijn militaire dienstplicht nog moeten vervullen, behoort tot een groep met een verhoogd veiligheidsrisico bij terugkeer.10
18. De conclusie is daarom dat de staatssecretaris ook onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er voor eiser een uitzondering geldt op het algemene uitgangspunt dat Syriërs bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade lopen. De staatssecretaris kan alleen daarom al niet uitgaan van een bewijslastverdeling waarbij eiser aannemelijk moet maken dat hij dit risico wel loopt.